Dutch

Detailed Translations for inleidend from Dutch to German

inleidend:


inleiden:

inleiden verb (leid in, leidt in, leidde in, leidden in, ingeleid)

  1. inleiden (openen)
    einleiten; vorstellen; einführen; hinführen; hereinführen
    • einleiten verb (leite ein, leitest ein, leitet ein, leitete ein, leitetet ein, eingeleitet)
    • vorstellen verb (stelle vor, stellst vor, stellt vor, stellte vor, stelltet vor, vorgestellt)
    • einführen verb (b, führst ein, führt ein, führte ein, führtet ein, eingeführt)
    • hinführen verb

Conjugations for inleiden:

o.t.t.
  1. leid in
  2. leidt in
  3. leidt in
  4. leiden in
  5. leiden in
  6. leiden in
o.v.t.
  1. leidde in
  2. leidde in
  3. leidde in
  4. leidden in
  5. leidden in
  6. leidden in
v.t.t.
  1. heb ingeleid
  2. hebt ingeleid
  3. heeft ingeleid
  4. hebben ingeleid
  5. hebben ingeleid
  6. hebben ingeleid
v.v.t.
  1. had ingeleid
  2. had ingeleid
  3. had ingeleid
  4. hadden ingeleid
  5. hadden ingeleid
  6. hadden ingeleid
o.t.t.t.
  1. zal inleiden
  2. zult inleiden
  3. zal inleiden
  4. zullen inleiden
  5. zullen inleiden
  6. zullen inleiden
o.v.t.t.
  1. zou inleiden
  2. zou inleiden
  3. zou inleiden
  4. zouden inleiden
  5. zouden inleiden
  6. zouden inleiden
en verder
  1. is ingeleid
diversen
  1. leid in!
  2. leidt in!
  3. ingeleid
  4. inleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inleiden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einführen inleiden; openen afstemmen; iets in te brengen hebben; importeren; inbrengen; initiëren; inpassen; instellen; introduceren; invoeren; inwerken; kennis laten maken; mobiliseren; op gang brengen; passen in; prepareren; voorbereiden op; voorstellen
einleiten inleiden; openen beginnen; inluiden; introduceren; kennis laten maken; spuien; starten; uitwateren; voorstellen; water afvoeren; water lozen
hereinführen inleiden; openen
hinführen inleiden; openen
vorstellen inleiden; openen aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tonen; voorleggen