Dutch

Detailed Translations for item from Dutch to German

item:

item [het ~] noun

  1. het item (voorwerp; goed; artikel; )
    der Artikel; Ding; Objekt; die Sache; die Ware; der Gegenstand; Gerät; die Gegenstände; Zeug; die Sachen
  2. het item (artikel)
  3. het item (Outlook-item)
  4. het item
    Element

Translation Matrix for item:

NounRelated TranslationsOther Translations
Artikel artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak artikel; artikelen; brokje; eindje; essay; fragmentje; klein stukje; koopwaar; lidwoord; lidwoorden; partje; snippertje; stukje; verhandeling; voorwerpen; waar; wetsartikel
Ding artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak bagatel; dingetje; dreumes; futiliteit; hummel; kind; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleinigheid; kleintje; kleuter; niemendalletje; onbelangrijk iets; peulenschil; peuter; uk; wissewasje; worm; wurm
Element Outlook-item; item basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; dimensielid; element; factor; fractie; ingrediënt; lid; onderdeel; stuk
Gegenstand artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak
Gegenstände artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak
Gerät artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak apparaat; apparatuur; gereedschap; gereedschappen; gerei; handgereedschap; handwerktuig; instrument; instrumenten; machine; mobiele telefoon; werktuig; werktuigen
Objekt artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak geval; meewerkend voorwerp; object; probleemgeval
Sache artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak aangelegenheid; affaire; geval; gezichtshoek; gezichtspunt; invalshoek; issue; kwestie; liaison; liefdesrelatie; oogpunt; perspectief; punt; relatie; standpunt; verhouding; zaak; zienswijs
Sachen artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak dingen; goedje; spullen; waar; zaakjes; zaken
Ware artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak basisproduct; goederen; handelsgoederen; handelswaar; koopwaar; product; verbruiksgoederen; waar; waren
Zeug artikel; ding; goed; item; object; voorwerp; zaak bocht; broeden; dingen; draai; gebroed; gewaad; goed; goedje; junk; kledingmateriaal; kleren; kromming; kromte; materiaal; prullaria; rommel; spul; spullen; tenue; waar; zaakjes; zaken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Artikel artikel; item artikel; bericht
Outlook-Element Outlook-item; item

Related Words for "item":

  • items, itempje, itempjes

Wiktionary Translations for item:


Cross Translation:
FromToVia
item Detail; Einzelheit; Nebensächlichkeit détailchacun des parties qui concourent à la composition et à la formation d’un ensemble.