Dutch
Detailed Translations for knapperen from Dutch to German
knapperen:
-
knapperen (knetteren)
Conjugations for knapperen:
o.t.t.
- knapper
- knappert
- knappert
- knapperen
- knapperen
- knapperen
o.v.t.
- knapperde
- knapperde
- knapperde
- knapperden
- knapperden
- knapperden
v.t.t.
- heb geknapperd
- hebt geknapperd
- heeft geknapperd
- hebben geknapperd
- hebben geknapperd
- hebben geknapperd
v.v.t.
- had geknapperd
- had geknapperd
- had geknapperd
- hadden geknapperd
- hadden geknapperd
- hadden geknapperd
o.t.t.t.
- zal knapperen
- zult knapperen
- zal knapperen
- zullen knapperen
- zullen knapperen
- zullen knapperen
o.v.t.t.
- zou knapperen
- zou knapperen
- zou knapperen
- zouden knapperen
- zouden knapperen
- zouden knapperen
diversen
- knapper!
- knappert!
- geknapperd
- knapperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knapperen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
knabberen | knapperen; knetteren | |
knistern | knapperen; knetteren | knappen; knisperen; ritselen |
rascheln | knapperen; knetteren | knisperen; ritselen; ruisen; zacht ruisen |
reißen | knapperen; knetteren | losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten; rukken; trekken |