Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. lafheid:
  2. laf:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for lafheid from Dutch to German

lafheid:

lafheid [de ~ (v)] noun

  1. de lafheid (kleinhartigheid)
    die Feigheit; die Ängstlichkeit; die Feigherzigkeit

Translation Matrix for lafheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Feigheit kleinhartigheid; lafheid
Feigherzigkeit kleinhartigheid; lafheid
Ängstlichkeit kleinhartigheid; lafheid angst; bangheid; beduchtheid; beschroomdheid; bevreesdheid; schroom; schroomvalligheid; vrees

Related Words for "lafheid":

  • lafheden, laf

Wiktionary Translations for lafheid:

lafheid
noun
  1. de neiging keuzes te maken die van weinig moed getuigen

Cross Translation:
FromToVia
lafheid Feigheit cowardice — the lack of courage

laf:


Translation Matrix for laf:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
flau flauw; laf; zonder zout; zoutloos armzalig; breekbaar; broos; dof; flauw; flets; fragiel; gammel; grauwkleurig; grijs; karig; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; lijzig; log; loom; mager; mat; mistig; nevelachtig; niet helder; onbeholpen; onduidelijk; onhandig; onhelder; pover; schamel; schraal; schutterig; slungelig; smakeloos; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; vaag; vagelijk; wankel; wazig; zonder smaak; zouteloos; zwak
geschmacklos flauw; laf; zonder zout; zoutloos flauw; kitscherig; melig; smakeloos; stijlloos; zonder smaak
ohne Salz flauw; laf; zonder zout; zoutloos

Related Words for "laf":


Antonyms for "laf":


Related Definitions for "laf":

  1. flauw van smaak, met weinig zout1
    • wat een laffe smaak heeft deze soep1
  2. zonder moed, bangig1
    • het zou laf zijn om nu te stoppen1

Wiktionary Translations for laf:

laf
adjective
  1. een gebrek aan moed tonend
  2. onaangenaam smakeloos
laf
adjective
  1. eintönig, uninteressant
  2. ohne Geschmack, abgestanden
  3. ohne Mut, sich von Angst vor Gefahr leiten lassen

Cross Translation:
FromToVia
laf feige cowardly — showing cowardice
laf feige yellow — lacking courage
laf verzagt; gemein; infam lâche — Méprisable
laf verzagt lâche — Qui n’est pas tendre, qui n’est pas serrer comme il pouvoir ou devoir l’être.
laf ängstlich; bang; zaghaft peureux — Qui est sujet à la peur.