Dutch
Detailed Translations for naklinken from Dutch to German
naklinken:
-
naklinken (echoën; galmen; weerklinken)
nachhallen; schallen; schmettern; erhallen; ertönen; widerhallen; mitschwingen; resonieren; echoen; widerschallen-
nachhallen verb
-
ertönen verb
-
mitschwingen verb (schwinge mit, schwingst mit, schwingt mit, schwang mit, schwangt mit, mitgeschwungen)
-
widerschallen verb (widerschalle, widerschallst, widerschallt, widerschallte, widerschalltet, widerschallt)
-
Conjugations for naklinken:
o.t.t.
- klink na
- klinkt na
- klinkt na
- klinken na
- klinken na
- klinken na
o.v.t.
- klonk na
- klonk na
- klonk na
- klonken na
- klonken na
- klonken na
v.t.t.
- heb nageklonken
- hebt nageklonken
- heeft nageklonken
- hebben nageklonken
- hebben nageklonken
- hebben nageklonken
v.v.t.
- had nageklonken
- had nageklonken
- had nageklonken
- hadden nageklonken
- hadden nageklonken
- hadden nageklonken
o.t.t.t.
- zal naklinken
- zult naklinken
- zal naklinken
- zullen naklinken
- zullen naklinken
- zullen naklinken
o.v.t.t.
- zou naklinken
- zou naklinken
- zou naklinken
- zouden naklinken
- zouden naklinken
- zouden naklinken
diversen
- klink na!
- klinkt na!
- nageklonken
- naklinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze