Verb | Related Translations | Other Translations |
ablegen
|
neerleggen; onderuit halen
|
afleggen; archiveren; bewaren; deponeren; iets neerleggen; leggen; meters maken; neerleggen; neerzetten; opbergen; opslaan; opzij leggen; plaatsen; stationeren; wegleggen; wegzetten; zetten
|
abstellen
|
neerleggen; onderuit halen
|
afschaffen; afzetten; bewaren; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; opzij leggen; plaatsen; stallen; stationeren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verhelpen; wegzetten; zetten
|
anbringen
|
neerleggen; onderuit halen
|
deponeren; klikken; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; verklappen; zetten
|
aufstellen
|
neerleggen; onderuit halen
|
arrangeren; betogen; bouwen; construeren; consumeren; demonstreren; deponeren; formeren; gebruiken; iets op touw zetten; inrichten; installeren; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; regelen; stationeren; verbruiken; zetten
|
betten
|
neerleggen; onderuit halen
|
bewaren; in bed leggen; opzij leggen; wegzetten
|
brühen
|
neerleggen; onderuit halen
|
broeien; warm zijn
|
einordnen
|
neerleggen; onderuit halen
|
bijzetten; deponeren; inpassen; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; overgaan op nieuwe rijbaan; passen in; plaatsen; rangordenen; rangschikken; reglementeren; situeren; stationeren; voorsorteren; zetten; zich afspelen; zich voegen
|
einräumen
|
neerleggen; onderuit halen
|
afdekken; afruimen; bijzetten; deponeren; dulden; duren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; leggen; neerleggen; neerzetten; opruimen; permitteren; plaatsen; stationeren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; zetten
|
einrücken
|
neerleggen; onderuit halen
|
binnenmarcheren; binnentrekken; binnenvallen; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onverwachts langskomen; opschuiven; plaats maken; plaatsen; stationeren; verplaatsen; verzetten; zetten
|
einstellen
|
neerleggen; onderuit halen
|
aannemen; aanstellen; aantrekken; afbestellen; afgelasten; afstellen; afstemmen; afzeggen; annuleren; benoemen; bewaren; deponeren; detacheren; halt houden; het werk neerleggen als protest; in dienst nemen; inhuren; installeren; instellen; intrekken; leggen; neerleggen; neerzetten; nietig verklaren; opzij leggen; plaatsen; staken; stationeren; stoppen; tewerkstellen; uitzenden; wegzetten; werkonderbreken; zetten
|
einteilen
|
neerleggen; onderuit halen
|
arrangeren; classificeren; groeperen; iets regelen; indelen; ordenen; rangordenen; rangschikken; reglementeren; systematiseren
|
einweisen
|
neerleggen; onderuit halen
|
goed vinden; inlichten; inwerken; onderrichten; prepareren; toestaan; toestemmen; verwijzen; voorbereiden op; voorlichten
|
fügen
|
neerleggen; onderuit halen
|
inleggen; invoegen; koppelen; samenkoppelen; tussenleggen; verbinden
|
gruppieren
|
neerleggen; onderuit halen
|
arrangeren; deponeren; groep; groeperen; indelen; leggen; neerleggen; neerzetten; ordenen; plaatsen; situeren; stationeren; systematiseren; zetten; zich afspelen
|
hinlegen
|
neerleggen; onderuit halen
|
bewaren; deponeren; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; opzij leggen; plaatsen; stationeren; wegleggen; wegzetten; zetten
|
hinstellen
|
neerleggen; onderuit halen
|
bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
|
installieren
|
neerleggen; onderuit halen
|
aanbrengen; aanleggen; afstemmen; deponeren; inrichten; installeren; instellen; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; zetten; zich afspelen
|
laichen
|
neerleggen; onderuit halen
|
kuit schieten; kuitschieten
|
legen
|
neerleggen; onderuit halen
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
schalten
|
neerleggen; onderuit halen
|
de overhand hebben; heersen; inpassen; invoegen; naar een andere versnelling overgaan; omschakelen; overgaan op nieuwe rijbaan; overschakelen; passen in; schakelen
|
schlingen
|
neerleggen; onderuit halen
|
binnenkrijgen; deinen; golven; ineenvlechten; opslokken; opvreten; strengelen; verslinden; verzwelgen; vlechten; zwelgen
|
setzen
|
neerleggen; onderuit halen
|
achteruitgaan; afnemen; bouwen; construeren; declineren; deponeren; een zet doen; gaan zitten; kelderen; leggen; met aandelen spelen; minder worden; mobiliseren; neerleggen; neerzetten; opschuiven; plaats maken; plaatsen; plaatsnemen; speculeren; stationeren; uitbuiken; uitzakken; verplaatsen; verzetten; zakken; zetten; zich neerzetten
|
stationieren
|
neerleggen; onderuit halen
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; stationeren; zetten
|
stecken
|
neerleggen; onderuit halen
|
klikken; opprikken; prikken; steken; steken geven; verklappen; verklikken; verlinken; verraden
|
stellen
|
neerleggen; onderuit halen
|
deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
|
unteraus legen
|
neerleggen; onderuit halen
|
|
unterbringen
|
neerleggen; onderuit halen
|
aanbesteden; accommoderen; deponeren; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; iemand onderdak verlenen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; plaatsen; stationeren; uitbesteden; zetten
|
vergeben
|
neerleggen; onderuit halen
|
aanbesteden; uitbesteden; vergeven; vergiffenis schenken; weggeven; wegschenken
|
verlegen
|
neerleggen; onderuit halen
|
disloqueren; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; roeren; uitstellen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vertragen; vervoeren; verzetten; voor zich uitschuiven; wegmaken; zoek maken; zoekmaken
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
verlegen
|
|
bedeesd; beschroomd; bleu; geremd; ingehouden; kopschuw; schroomvallig; schuchter; schuw; timide; verlegen
|