Dutch
Detailed Translations for onschuldig verklaren from Dutch to German
onschuldig verklaren:
onschuldig verklaren verb (verklaar onschuldig, verklaart onschuldig, verklaarde onschuldig, verklaarden onschuldig, onschuldig verklaard)
-
onschuldig verklaren (vrijspreken; dechargeren; zuiveren; vrijpleiten)
freisprechen; freiplädieren-
freisprechen verb (spreche frei, sprichst frei, spricht frei, sprach frei, spracht frei, freigesprochen)
-
freiplädieren verb (plädiere frei, plädierst frei, plädiert frei, plädierte frei, plädiertet frei, freiplädiert)
-
Conjugations for onschuldig verklaren:
o.t.t.
- verklaar onschuldig
- verklaart onschuldig
- verklaart onschuldig
- verklaren onschuldig
- verklaren onschuldig
- verklaren onschuldig
o.v.t.
- verklaarde onschuldig
- verklaarde onschuldig
- verklaarde onschuldig
- verklaarden onschuldig
- verklaarden onschuldig
- verklaarden onschuldig
v.t.t.
- heb onschuldig verklaard
- hebt onschuldig verklaard
- heeft onschuldig verklaard
- hebben onschuldig verklaard
- hebben onschuldig verklaard
- hebben onschuldig verklaard
v.v.t.
- had onschuldig verklaard
- had onschuldig verklaard
- had onschuldig verklaard
- hadden onschuldig verklaard
- hadden onschuldig verklaard
- hadden onschuldig verklaard
o.t.t.t.
- zal onschuldig verklaren
- zult onschuldig verklaren
- zal onschuldig verklaren
- zullen onschuldig verklaren
- zullen onschuldig verklaren
- zullen onschuldig verklaren
o.v.t.t.
- zou onschuldig verklaren
- zou onschuldig verklaren
- zou onschuldig verklaren
- zouden onschuldig verklaren
- zouden onschuldig verklaren
- zouden onschuldig verklaren
en verder
- ben onschuldig verklaard
- bent onschuldig verklaard
- is onschuldig verklaard
- zijn onschuldig verklaard
- zijn onschuldig verklaard
- zijn onschuldig verklaard
diversen
- verklaar onschuldig!
- verklaart onschuldig!
- onschuldig verklaard
- onschuldig verklarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for onschuldig verklaren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
freiplädieren | dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren | onschuld betuigen |
freisprechen | dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren | ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen |