Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. ovenschaal:


Dutch

Detailed Translations for ovenschaal from Dutch to German

ovenschaal:

ovenschaal [de ~] noun

  1. de ovenschaal (schaal)
    die Schale; die Schüssel; die Kaserole; der Stollen; Gefäß

Translation Matrix for ovenschaal:

NounRelated TranslationsOther Translations
Gefäß ovenschaal; schaal bak; beker; bokaal; box; buitenkant; cup; doos; etensbak; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; opbergruimte; verpakking
Kaserole ovenschaal; schaal
Schale ovenschaal; schaal bak; bast; eierschaal; etensbak; peul; schaal; schaaltje; schil; schors; vel
Schüssel ovenschaal; schaal bak; barrel; emmer; etensbak; fust; handkar; kar; kuip; pot; schaal; schaaltje; teil; ton; vat
Stollen ovenschaal; schaal mijngang

Related Words for "ovenschaal":

  • ovenschalen