Dutch

Detailed Translations for schaaltjes from Dutch to German

schaaltjes:

schaaltjes [znw.] noun

  1. schaaltjes
    die Schüsselchen; die Schälchen

Translation Matrix for schaaltjes:

NounRelated TranslationsOther Translations
Schälchen schaaltjes schaal; schaaltje; sjaaltje
Schüsselchen schaaltjes bloemkronen; kelken; kommetje; kommetjes; schaal; schaaltje

Related Words for "schaaltjes":


schaaltjes form of schaaltje:

schaaltje [het ~] noun

  1. het schaaltje (schaal)
    die Schale; Schüsselchen; Schälchen; die Schüssel

Translation Matrix for schaaltje:

NounRelated TranslationsOther Translations
Schale schaal; schaaltje bak; bast; eierschaal; etensbak; ovenschaal; peul; schaal; schil; schors; vel
Schälchen schaal; schaaltje schaaltjes; sjaaltje
Schüssel schaal; schaaltje bak; barrel; emmer; etensbak; fust; handkar; kar; kuip; ovenschaal; pot; schaal; teil; ton; vat
Schüsselchen schaal; schaaltje bloemkronen; kelken; kommetje; kommetjes; schaaltjes

Related Words for "schaaltje":


schaal:

schaal [de ~] noun

  1. de schaal (schelp)
    die Muschel
  2. de schaal (bolster; schil; dop)
    der Deckel; die Kappe
  3. de schaal (schaaltje)
    die Schale; Schüsselchen; Schälchen; die Schüssel
  4. de schaal (ovenschaal)
    die Schale; die Schüssel; die Kaserole; der Stollen; Gefäß

Translation Matrix for schaal:

NounRelated TranslationsOther Translations
Deckel bolster; dop; schaal; schil deksel; deksels; kleppen; lid; vuldoppen
Gefäß ovenschaal; schaal bak; beker; bokaal; box; buitenkant; cup; doos; etensbak; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; opbergruimte; verpakking
Kappe bolster; dop; schaal; schil afdekkap; baret; bolkap; bolsegment; dak; hoofdbedekking; hoofddeksel; kap; koepel; muts; overdekking; overkapping; pet
Kaserole ovenschaal; schaal
Muschel schaal; schelp schelpvis
Schale ovenschaal; schaal; schaaltje bak; bast; eierschaal; etensbak; peul; schil; schors; vel
Schälchen schaal; schaaltje schaaltjes; sjaaltje
Schüssel ovenschaal; schaal; schaaltje bak; barrel; emmer; etensbak; fust; handkar; kar; kuip; pot; teil; ton; vat
Schüsselchen schaal; schaaltje bloemkronen; kelken; kommetje; kommetjes; schaaltjes
Stollen ovenschaal; schaal mijngang

Related Words for "schaal":


Synonyms for "schaal":


Related Definitions for "schaal":

  1. harde buitenkant of schil1
    • de schaal van het ei was gebroken1
  2. diepe schotel1
    • er stond een schaal met appelmoes op tafel1
  3. nummering waarmee je aangeeft hoe de verhouding is1
    • deze kaart heeft een schaal van 1 op 100.0001

Wiktionary Translations for schaal:

schaal
noun
  1. voorwerp waar men iets kan inleggen
  2. buitenkant van een ei of vrucht
schaal
noun
  1. Zuordnungsvorschrift, Einteilung zu einer Bewertung
  2. Tonleiter

Cross Translation:
FromToVia
schaal Schüssel; Schale bowl — container
schaal Skala scale — ordered numerical sequence
schaal Ausmaß scale — size or scope
schaal Maßstab scale — ratio of distances
schaal Skala scale — assigning a magnitude
schaal Schale; Eierschale shell — hard covering of an egg
schaal Schale shell — covering of a nut
schaal Schale; Trinkschale bol — coupe hémisphérique
schaal Muschel conque — Gros coquillage creux.
schaal Gehäuse; Rumpf; Schale; Schiffskörper; Schiffsrumpf; Borke; Hülse; Rinde coqueenveloppe extérieure de l’œuf.
schaal Muschel coquille — Enveloppe dure et calcaire (1)
schaal Napf; Satte; Schale; Bowle jatte — Espèce de vase rond, tout d'une pièce et sans rebord, de profondeur intermédiaire entre un grand bol et une écuelle. Généralement en terre cuite, en faïence ou en porcelaine, plus rarement en bois, elle est utilisée dans la confection de plusieurs mets comme les compotes ou les entremets, d
schaal Schale; Schüssel platpièce de vaisselle, à fond plat destinée à contenir les mets qu’on servir sur la table.
schaal Leiter; Masche; Laufmasche; Maßstab; Skala échelledispositif composé de deux montants de bois ou de fer munis d’espace en espace de traverses de bois ou de fer disposées de manière qu’elles peuvent servir de degrés ou d’escalier.
schaal Rinde; Baumrinde; Borke écorce — Partie superficielle et protectrice des arbres et des végétaux