Dutch
Detailed Translations for schandaliseren from Dutch to German
schandaliseren:
schandaliseren verb (schandaliseer, schandaliseert, schandaliseerde, schandaliseerden, geschandaliseerd)
-
schandaliseren (blameren)
Conjugations for schandaliseren:
o.t.t.
- schandaliseer
- schandaliseert
- schandaliseert
- schandaliseren
- schandaliseren
- schandaliseren
o.v.t.
- schandaliseerde
- schandaliseerde
- schandaliseerde
- schandaliseerden
- schandaliseerden
- schandaliseerden
v.t.t.
- heb geschandaliseerd
- hebt geschandaliseerd
- heeft geschandaliseerd
- hebben geschandaliseerd
- hebben geschandaliseerd
- hebben geschandaliseerd
v.v.t.
- had geschandaliseerd
- had geschandaliseerd
- had geschandaliseerd
- hadden geschandaliseerd
- hadden geschandaliseerd
- hadden geschandaliseerd
o.t.t.t.
- zal schandaliseren
- zult schandaliseren
- zal schandaliseren
- zullen schandaliseren
- zullen schandaliseren
- zullen schandaliseren
o.v.t.t.
- zou schandaliseren
- zou schandaliseren
- zou schandaliseren
- zouden schandaliseren
- zouden schandaliseren
- zouden schandaliseren
en verder
- ben geschandaliseerd
- bent geschandaliseerd
- is geschandaliseerd
- zijn geschandaliseerd
- zijn geschandaliseerd
- zijn geschandaliseerd
diversen
- schandaliseer!
- schandaliseert!
- geschandaliseerd
- schandaliserende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schandaliseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
blamieren | blameren; schandaliseren | aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden |
jemandem blamieren | blameren; schandaliseren |