Dutch
Detailed Translations for tevoorschijntoveren from Dutch to German
tevoorschijntoveren:
tevoorschijntoveren verb (tover tevoorschijn, tovert tevoorschijn, toverde tevoorschijn, toverden tevoorschijn, tevoorschijn getoverd)
-
tevoorschijntoveren (tevoorschijnhalen; laten zien; voordedaghalen)
Conjugations for tevoorschijntoveren:
o.t.t.
- tover tevoorschijn
- tovert tevoorschijn
- tovert tevoorschijn
- toveren tevoorschijn
- toveren tevoorschijn
- toveren tevoorschijn
o.v.t.
- toverde tevoorschijn
- toverde tevoorschijn
- toverde tevoorschijn
- toverden tevoorschijn
- toverden tevoorschijn
- toverden tevoorschijn
v.t.t.
- heb tevoorschijn getoverd
- hebt tevoorschijn getoverd
- heeft tevoorschijn getoverd
- hebben tevoorschijn getoverd
- hebben tevoorschijn getoverd
- hebben tevoorschijn getoverd
v.v.t.
- had tevoorschijn getoverd
- had tevoorschijn getoverd
- had tevoorschijn getoverd
- hadden tevoorschijn getoverd
- hadden tevoorschijn getoverd
- hadden tevoorschijn getoverd
o.t.t.t.
- zal tevoorschijntoveren
- zult tevoorschijntoveren
- zal tevoorschijntoveren
- zullen tevoorschijntoveren
- zullen tevoorschijntoveren
- zullen tevoorschijntoveren
o.v.t.t.
- zou tevoorschijntoveren
- zou tevoorschijntoveren
- zou tevoorschijntoveren
- zouden tevoorschijntoveren
- zouden tevoorschijntoveren
- zouden tevoorschijntoveren
en verder
- ben tevoorschijn getoverd
- bent tevoorschijn getoverd
- is tevoorschijn getoverd
- zijn tevoorschijn getoverd
- zijn tevoorschijn getoverd
- zijn tevoorschijn getoverd
diversen
- tover tevoorschijn!
- tovert tevoorschijn!
- tevoorschijn getoverd
- tevoorschijntoverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tevoorschijntoveren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hervor holen | laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen | |
hervor ziehen | laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen | |
vorzeigen | laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen | aanbieden; aantonen; bewijzen; etaleren; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; nagaan; offreren; presenteren; staven; tentoonstellen; tonen; uitstallen; verifieren; vertonen; voorleggen; zekerstellen |