Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. toekomend:
  2. toekomen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for toekomend from Dutch to German

toekomend:


toekomen:

toekomen verb (kom toe, komt toe, kwam toe, kwamen toe, toegekomen)

  1. toekomen (verdiend hebben; toekomen aan)
    erhalten
    • erhalten verb (erhalte, erhältst, erhält, erhielt, erhieltet, erhalten)
  2. toekomen (ten deel vallen; toevallen)
    zukommen; zufallen; zuteil werden
    • zukommen verb (komme zu, kommst zu, kommt zu, kam zu, kamet zu, zugekommen)
    • zufallen verb (falle zu, fällst, fällt zu, fiel zu, fielt zu, zugefallen)

Conjugations for toekomen:

o.t.t.
  1. kom toe
  2. komt toe
  3. komt toe
  4. komen toe
  5. komen toe
  6. komen toe
o.v.t.
  1. kwam toe
  2. kwam toe
  3. kwam toe
  4. kwamen toe
  5. kwamen toe
  6. kwamen toe
v.t.t.
  1. heb toegekomen
  2. hebt toegekomen
  3. heeft toegekomen
  4. hebben toegekomen
  5. hebben toegekomen
  6. hebben toegekomen
v.v.t.
  1. had toegekomen
  2. had toegekomen
  3. had toegekomen
  4. hadden toegekomen
  5. hadden toegekomen
  6. hadden toegekomen
o.t.t.t.
  1. zal toekomen
  2. zult toekomen
  3. zal toekomen
  4. zullen toekomen
  5. zullen toekomen
  6. zullen toekomen
o.v.t.t.
  1. zou toekomen
  2. zou toekomen
  3. zou toekomen
  4. zouden toekomen
  5. zouden toekomen
  6. zouden toekomen
en verder
  1. ben toegekomen
  2. bent toegekomen
  3. is toegekomen
  4. zijn toegekomen
  5. zijn toegekomen
  6. zijn toegekomen
diversen
  1. kom toe!
  2. komt toe!
  3. toegekomen
  4. toekomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toekomen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
erhalten toekomen; toekomen aan; verdiend hebben behalen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; blijven; conserveren; goed houden; groot houden; handhaven; in ontvangst nemen; innoveren; instandhouden; krijgen; niet veranderen; ontvangen; opstrijken; stand houden; verkrijgen; verwerven; winnen
zufallen ten deel vallen; toekomen; toevallen dichtgaan; dichtvallen; toevallen; zich sluiten
zukommen ten deel vallen; toekomen; toevallen
zuteil werden ten deel vallen; toekomen; toevallen