Summary
Dutch
Detailed Translations for trap from Dutch to German
trap:
-
de trap (trapje)
– schuin bouwsel met treden waarlangs je naar boven of beneden kunt 1 -
de trap (voetbeweging; schop)
– harde stoot met je voet 1 -
de trap (opgang)
– schuin bouwsel met treden waarlangs je naar boven of beneden kunt 1 -
de trap
der Treppenlauf
Translation Matrix for trap:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Abschnitt | trap; trapje | aandeel; afdeling; afmeting; alinea; bon; coupon; coupure; deel; divisie; lap; lid; maat; ontvangstbewijs; paragraaf; part; periode; presentatiesectie; reçu; sectie; segment; stuk stof; termijn; tijdsbestek; tijdsbestek van een uur; tijdsduur; tijdsruimte; uur |
Abtritt | trap; trapje | |
Aufgang | opgang; trap; trapje | |
Eingangstreppe | trap; trapje | |
Fußtritt | schop; trap; trapje; voetbeweging | |
Sprosse | trap; trapje | |
Stoß | schop; trap; voetbeweging | accumulatie; bons; botsing; conflict; duw; duwtje; harde slag; hoop; hort; klap; onenigheid; opeen knallen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; pof; por; ruzie; schok; schokkende beweging; stapel; stoot; stootje; twist; zet; zwemslag |
Trap | trap | |
Treppe | trap; trapje | |
Treppenlauf | trap |
Related Words for "trap":
Synonyms for "trap":
Related Definitions for "trap":
Wiktionary Translations for trap:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trap | → Trappe | ↔ bustard — any of several birds of the family Otididae |
• trap | → Treppe | ↔ stair — series of steps |
• trap | → Treppe | ↔ staircase — stairway |
• trap | → Treppe | ↔ stairs — contiguous set of steps |
• trap | → Grad; Staffel; Stufe | ↔ degré — espace compris entre deux marches d’un escalier. |
• trap | → Treppe; Stiege | ↔ escalier — Ensemble de marches |
• trap | → Trappen | ↔ outarde — Petit échassier |
trap form of trappen:
-
trappen (trappen geven; schoppen)
-
trappen
Conjugations for trappen:
o.t.t.
- trap
- trapt
- trapt
- trappen
- trappen
- trappen
o.v.t.
- trapte
- trapte
- trapte
- trapten
- trapten
- trapten
v.t.t.
- heb getrapt
- hebt getrapt
- heeft getrapt
- hebben getrapt
- hebben getrapt
- hebben getrapt
v.v.t.
- had getrapt
- had getrapt
- had getrapt
- hadden getrapt
- hadden getrapt
- hadden getrapt
o.t.t.t.
- zal trappen
- zult trappen
- zal trappen
- zullen trappen
- zullen trappen
- zullen trappen
o.v.t.t.
- zou trappen
- zou trappen
- zou trappen
- zouden trappen
- zouden trappen
- zouden trappen
en verder
- ben getrapt
- bent getrapt
- is getrapt
- zijn getrapt
- zijn getrapt
- zijn getrapt
diversen
- trap!
- trapt!
- getrapt
- trappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for trappen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausschlagen | schoppen; trappen; trappen geven | afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bal buiten de lijnen slaan; bedanken; danken; ricocheren; uitslaan; verwerpen |
hauen | schoppen; trappen; trappen geven | beuken; bomen kappen; bonken; een klap geven; hakken; hameren; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; knuppelen; meppen; omhakken; rammen; ranselen; slaan; timmeren; vellen |
stoßen | schoppen; trappen; trappen geven | aanduwen; aanrijden; botsen; direct leiden; een por geven; heen en weer bewegen; hengsten; keihard trappen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; porren; rammen; schudden; stompen; stoten; stoten op; toesteken; toestoten; vastlopen |
treten | schoppen; trappen; trappen geven | treden |
- | lopen |