Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. trouweloosheid:
  2. trouweloos:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for trouweloosheid from Dutch to German

trouweloosheid:

trouweloosheid [de ~ (v)] noun

  1. de trouweloosheid (verraad; felonie)
    der Verrat
  2. de trouweloosheid (het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk)
    die Untreue; die Treulosigkeit; der Treuebruch

Translation Matrix for trouweloosheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Treuebruch het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
Treulosigkeit het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
Untreue het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
Verrat felonie; trouweloosheid; verraad

Related Words for "trouweloosheid":


trouweloosheid form of trouweloos:


Translation Matrix for trouweloos:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
heimtückisch trouweloos; verraderlijk achterbaks; banaal; bedriegelijk; donker; doortrapt; dubieus; duister; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gevaarlijk; gewiekst; glibberig; gluiperig; grof; heimelijk; in het geheim; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; lomp; luguber; macaber; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; op steelse wijze; plat; platvloers; schunnig; slecht; slinks; sluw; snood; spookachtig; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; triviaal; uitgekookt; vals; verdacht; verraderlijk; vunzig
treulos afvallig; trouweloos; verraderlijk ontrouw; overspelig; perfide
trügerisch trouweloos; verraderlijk bedrieglijk; illusoir; leugenachtig; misleidend
tückisch trouweloos; verraderlijk achterbaks; bedriegelijk; doortrapt; gefingeerd; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; heimelijk; in het geheim; in het geniep; kwaadwillig; laag; leep; listig; met slechte intentie; min; nagemaakt; onecht; onwaar; op steelse wijze; ploertig; slecht; slinks; sluw; snood; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; tweetongig; uitgekookt; vals; verachtelijk
untreu afvallig; trouweloos ontrouw; overspelig; perfide
verräterisch trouweloos; verraderlijk achterbaks; boefachtig; boosaardig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gevaarlijk; gewiekst; gluiperig; leep; listig; schurkachtig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt; vals; verraderlijk

Related Words for "trouweloos":


Wiktionary Translations for trouweloos:


Cross Translation:
FromToVia
trouweloos heimtückisch; hinterlistig; treulos; wortbrüchig traître — Qui trahir, qui est capable de trahison.