Summary
Dutch to German: more detail...
- uitblinkend:
- uitblinken:
-
Wiktionary:
- uitblinken → bewältigen, meistern, bemeistern, siegen, besiegen, überwinden, überflügeln, übersteigen, überragen, übertreffen
Dutch
Detailed Translations for uitblinkend from Dutch to German
uitblinkend:
-
uitblinkend (beter dan de rest)
Translation Matrix for uitblinkend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
besser als die anderen | beter dan de rest; uitblinkend | |
hervorragend | beter dan de rest; uitblinkend | bovenmatig; briljante; buitengemeen; buitensporig; extreem; fantastisch; fenomenaal; fier; flink; frappant; gaaf; geweldig; glansrijk; glorierijk; glorieus; goddelijk; groots; heerlijk; hemels; hoogwaardig; in het oog lopend; in het oog springend; kiplekker; kostelijk; luisterrijk; lustrijk; magnifiek; mateloos; mieters; oogverblindend; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; paradijselijk; patent; perfect; prachtig; prat; prima; puik; roemrijk; roemvol; saillant; schitterend; superieur; tof; tomeloos; treffend; trots; uitermate; uitmuntend; uitstek; uitstekend; van goede kwaliteit; verblindend; verrukkelijk; volmaakt; voortreffelijk; zalig |
uitblinken:
-
uitblinken (onderscheiden; overtreffen; excelleren; uitblinken boven; uitsteken; schitteren; uitmunten)
sichauszeichnen; strahlen; hinausragen; spielen; hinausragenüber; sich unterscheiden; scheinen; leuchten; spiegeln; glänzen; glühen; sich hervortun-
sichauszeichnen verb
-
hinausragen verb (rage hinaus, ragst hinaus, ragt hinaus, ragte hinaus, ragtet hinaus, hinausgeragt)
-
hinausragenüber verb
-
sich unterscheiden verb (unterscheide mich, unterscheidest dich, unterscheidet sich, unterschied sich, unterschiedet euch, sich unterschieden)
-
sich hervortun verb
-
Conjugations for uitblinken:
o.t.t.
- blink uit
- blinkt uit
- blinkt uit
- blinken uit
- blinken uit
- blinken uit
o.v.t.
- blonk uit
- blonk uit
- blonk uit
- blonken uit
- blonken uit
- blonken uit
v.t.t.
- ben uitgeblonken
- bent uitgeblonken
- is uitgeblonken
- zijn uitgeblonken
- zijn uitgeblonken
- zijn uitgeblonken
v.v.t.
- was uitgeblonken
- was uitgeblonken
- was uitgeblonken
- waren uitgeblonken
- waren uitgeblonken
- waren uitgeblonken
o.t.t.t.
- zal uitblinken
- zult uitblinken
- zal uitblinken
- zullen uitblinken
- zullen uitblinken
- zullen uitblinken
o.v.t.t.
- zou uitblinken
- zou uitblinken
- zou uitblinken
- zouden uitblinken
- zouden uitblinken
- zouden uitblinken
diversen
- blink uit!
- blinkt uit!
- uitgeblonken
- uitblinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitblinken:
Wiktionary Translations for uitblinken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitblinken | → bewältigen; meistern; bemeistern; siegen; besiegen; überwinden; überflügeln; übersteigen; überragen; übertreffen | ↔ surmonter — monter au-dessus. |