Dutch
Detailed Translations for uiteen nemen from Dutch to German
uiteen nemen:
-
uiteen nemen (demonteren; uit elkaar halen; ontmantelen; uit elkaar nemen; onttakelen)
demontieren; entfernen; wegnehmen; beseitigen; räumen; wegschaffen; entfestigen; abtakeln; fortschaffen; wegräumen-
wegschaffen verb (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
-
fortschaffen verb (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
Conjugations for uiteen nemen:
o.t.t.
- neem uiteen
- neemt uiteen
- neemt uiteen
- nemen uiteen
- nemen uiteen
- nemen uiteen
o.v.t.
- nam uiteen
- nam uiteen
- nam uiteen
- namen uiteen
- namen uiteen
- namen uiteen
v.t.t.
- heb uiteen genomen
- hebt uiteen genomen
- heeft uiteen genomen
- hebben uiteen genomen
- hebben uiteen genomen
- hebben uiteen genomen
v.v.t.
- had uiteen genomen
- had uiteen genomen
- had uiteen genomen
- hadden uiteen genomen
- hadden uiteen genomen
- hadden uiteen genomen
o.t.t.t.
- zal uiteen nemen
- zult uiteen nemen
- zal uiteen nemen
- zullen uiteen nemen
- zullen uiteen nemen
- zullen uiteen nemen
o.v.t.t.
- zou uiteen nemen
- zou uiteen nemen
- zou uiteen nemen
- zouden uiteen nemen
- zouden uiteen nemen
- zouden uiteen nemen
en verder
- ben uiteen genomen
- bent uiteen genomen
- is uiteen genomen
- zijn uiteen genomen
- zijn uiteen genomen
- zijn uiteen genomen
diversen
- neem uiteen!
- neemt uiteen!
- uiteen genomen
- uiteen nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze