Dutch
Detailed Translations for vastrijden from Dutch to German
vastrijden:
-
vastrijden (klemrijden)
Conjugations for vastrijden:
o.t.t.
- rijd vast
- rijdt vast
- rijdt vast
- rijden vast
- rijden vast
- rijden vast
o.v.t.
- reed vast
- reed vast
- reed vast
- reden vast
- reden vast
- reden vast
v.t.t.
- heb vastgereden
- hebt vastgereden
- heeft vastgereden
- hebben vastgereden
- hebben vastgereden
- hebben vastgereden
v.v.t.
- had vastgereden
- had vastgereden
- had vastgereden
- hadden vastgereden
- hadden vastgereden
- hadden vastgereden
o.t.t.t.
- zal vastrijden
- zult vastrijden
- zal vastrijden
- zullen vastrijden
- zullen vastrijden
- zullen vastrijden
o.v.t.t.
- zou vastrijden
- zou vastrijden
- zou vastrijden
- zouden vastrijden
- zouden vastrijden
- zouden vastrijden
en verder
- ben vastgereden
- bent vastgereden
- is vastgereden
- zijn vastgereden
- zijn vastgereden
- zijn vastgereden
diversen
- rijd vast!
- rijdt vast!
- vastgereden
- vastrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vastrijden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
festfahren | klemrijden; vastrijden | blijven steken; haperen; klem komen; stokken; vast komen zitten; vastlopen |