Dutch
Detailed Translations for vergramd from Dutch to German
vergramd:
Translation Matrix for vergramd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
böse | vergramd | achterbaks; bitter; boefachtig; boos; boosaardig; dol; donker; doortrapt; dreigend; dubieus; duister; furieus; gebelgd; gehaaid; gekwetst; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; giftig; glibberig; gluiperig; hels; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; kwaad; kwaadaardig; kwaadwillig; laaiend; leep; listig; luguber; macaber; met slechte intentie; min; misnoegd; nijdig; obscuur; onguur; onheilspellend; razend; schurkachtig; sinister; slecht; slinks; sluw; snood; spinnijdig; spookachtig; stiekem; tierend; toornig; uitgekookt; vals; venijnig; verdacht; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; woedend; woest; zeer boos; ziedend |
wütend | vergramd | bitter; bitter teleurgesteld; boos; dol; furieus; gebelgd; giftig; hels; kwaad; laaiend; nijdig; razend; spinnijdig; tierend; toornig; verbitterd; verbolgen; vertoornd; woedend; woest; zeer boos; ziedend |
vergrammen:
-
vergrammen (verbitteren)
Conjugations for vergrammen:
o.t.t.
- vergram
- vergramt
- vergramt
- vergrammen
- vergrammen
- vergrammen
o.v.t.
- vergramde
- vergramde
- vergramde
- vergramden
- vergramden
- vergramden
v.t.t.
- heb vergramd
- hebt vergramd
- heeft vergramd
- hebben vergramd
- hebben vergramd
- hebben vergramd
v.v.t.
- had vergramd
- had vergramd
- had vergramd
- hadden vergramd
- hadden vergramd
- hadden vergramd
o.t.t.t.
- zal vergrammen
- zult vergrammen
- zal vergrammen
- zullen vergrammen
- zullen vergrammen
- zullen vergrammen
o.v.t.t.
- zou vergrammen
- zou vergrammen
- zou vergrammen
- zouden vergrammen
- zouden vergrammen
- zouden vergrammen
en verder
- ben vergramd
- bent vergramd
- is vergramd
- zijn vergramd
- zijn vergramd
- zijn vergramd
diversen
- vergram!
- vergramt!
- vergramd
- vergrammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vergrammen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
verbittern | verbitteren; vergrammen | bitter maken; bitter worden; verbolgen worden |
ärgern | verbitteren; vergrammen | ergeren; irriteren; jennen; op de zenuwen werken; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; vervelen; zieken |