Summary
Dutch to English: more detail...
-
charge:
English to Dutch: more detail...
-
charge:
- in rekening brengen; factureren; beschuldigen; ten laste leggen; aanklagen; betichten; overdrijven; chargeren; verdenken; incrimineren; verdacht maken; bevelen; gelasten; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden; casseren; verordonneren; voorschrijven; dicteren; tenlaste leggen
- aanklacht; beschuldiging; tenlastelegging; rapport; proces verbaal; verklaring; lading; electrische lading; toeslag
-
Wiktionary:
- charge → opdragen, aanklagen, belasten, aanvallen, gelasten, heffen, kosten, laden, rekenen, stoppen, verzadigen
- charge → last, lading, aanklacht, beschuldiging, proces-verbaal, vracht
- charge → aanklacht, beschuldiging, telastlegging, tenlastelegging, aangifte, accusatie, bestorming, charge, stormloop, aanval, offensief, vlaag, attaque, laden, belasten met, opdracht geven, opdragen, commissie, boodschap, opdracht, besteding, vertering, uitgaaf, donker worden, versomberen, dempen, bescherming, behoud, bewaring, handhaving, bewaarder, bewaker, hoeder, wacht, wachter, zucht, beklag, klacht, exodus, uittocht, afrit, uitgang, uitweg
English
Detailed Translations for charge from English to Dutch
charge:
-
to charge (invoice; bill)
in rekening brengen; factureren-
in rekening brengen verb (breng in rekening, brengt in rekening, bracht in rekening, brachten in rekening, in rekening gebracht)
-
-
to charge (accuse; charge with; incriminate; imputate; denounce)
beschuldigen; ten laste leggen; aanklagen; betichten-
ten laste leggen verb (leg ten laste, legt ten laste, legde ten laste, legden ten laste, ten laste gelegd)
-
to charge (over-act)
-
to charge (incriminate; accuse; insinuate)
beschuldigen; verdenken; incrimineren; verdacht maken; betichten-
verdacht maken verb (maak verdacht, maakt verdacht, maakte verdacht, maakten verdacht, verdacht gemaakt)
-
to charge (command; order)
-
to charge (levy)
-
to charge (decree; dedicate; commission; devote; order; dictate; rule; exert power; force; command)
-
to charge (order; ordain)
-
to charge (accuse; charge with)
tenlaste leggen-
tenlaste leggen verb (leg tenlaste, legt tenlaste, legde tenlaste, legden tenlaste, tenlaste gelegd)
-
Conjugations for charge:
present
- charge
- charge
- charges
- charge
- charge
- charge
simple past
- charged
- charged
- charged
- charged
- charged
- charged
present perfect
- have charged
- have charged
- has charged
- have charged
- have charged
- have charged
past continuous
- was charging
- were charging
- was charging
- were charging
- were charging
- were charging
future
- shall charge
- will charge
- will charge
- shall charge
- will charge
- will charge
continuous present
- am charging
- are charging
- is charging
- are charging
- are charging
- are charging
subjunctive
- be charged
- be charged
- be charged
- be charged
- be charged
- be charged
diverse
- charge!
- let's charge!
- charged
- charging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the charge (accusation; indictment; complaint; insinuation)
-
the charge (report; statement)
-
the charge (electrical charge; static electricity; static)
-
the charge
-
the charge
– The incidental cost of product acquisition or product delivery. 1
Translation Matrix for charge:
Related Words for "charge":
Synonyms for "charge":
Antonyms for "charge":
Related Definitions for "charge":
Wiktionary Translations for charge:
charge
Cross Translation:
verb
noun
charge
noun
-
bij de rechtbank ingediende beschuldiging of klacht
-
het aangeven dat iemand iets moreel of gerechtelijk verkeerds heeft gedaan
-
opeengehoopte elektriciteit
-
bekeuring
-
de lading van een vervoermiddel
-
(overgankelijk) aangrijpen
-
(inergatief) een dwingende opdracht geven
-
(overgankelijk) op opwaartse richting doen bewegen
-
voor een bepaalde prijs te koop zijn
-
van elektriciteit voorzien
-
iemand iets te doen geven
-
in rekening brengen
-
vullen (van een pijp)
-
(overgankelijk) tot bevrediging voeren, geheel aan een behoefte voldoen
Cross Translation: