Dutch
Detailed Translations for produceren from Dutch to English
produceren:
-
produceren (vervaardigen; maken; voortbrengen; fabriceren)
Conjugations for produceren:
o.t.t.
- produceer
- produceert
- produceert
- produceren
- produceren
- produceren
o.v.t.
- produceerde
- produceerde
- produceerde
- produceerden
- produceerden
- produceerden
v.t.t.
- heb geproduceerd
- hebt geproduceerd
- heeft geproduceerd
- hebben geproduceerd
- hebben geproduceerd
- hebben geproduceerd
v.v.t.
- had geproduceerd
- had geproduceerd
- had geproduceerd
- hadden geproduceerd
- hadden geproduceerd
- hadden geproduceerd
o.t.t.t.
- zal produceren
- zult produceren
- zal produceren
- zullen produceren
- zullen produceren
- zullen produceren
o.v.t.t.
- zou produceren
- zou produceren
- zou produceren
- zouden produceren
- zouden produceren
- zouden produceren
diversen
- produceer!
- produceert!
- geproduceerd
- producerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
produceren (fabriceren; vervaardigen; vervaardiging; maken; aanmaken)
the manufacturing; the producing; the making; the preparation; the production; the fabrication; the repairing
Translation Matrix for produceren:
Related Words for "produceren":
Synonyms for "produceren":
Related Definitions for "produceren":
Wiktionary Translations for produceren:
produceren
verb
produceren
-
bij voortduring vervaardigen
- produceren → produce
verb
-
to produce, bear as fruit
-
produce or create
-
to make or manufacture
-
to sponsor and present (a motion picture, etc)
-
produce
-
to produce; make
-
make a noise
producer:
Translation Matrix for producer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
producer | producent; producer | auteur; fabrikant; maker; producent; schepper; vervaardiger; voortbrenger |