Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kleingeld:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kleingeld from Dutch to English

kleingeld:

kleingeld [het ~] noun

  1. het kleingeld (wisselgeld)
    the change

Translation Matrix for kleingeld:

NounRelated TranslationsOther Translations
change kleingeld; wisselgeld amendement; amendering; hervorming; herziening; inruil; keer; keerpunt; kentering; modificatie; mutatie; ombuiging; omkeer; ommekeer; ommezwaai; omruil; omruiling; omschakeling; omwisselen; omwisseling; overplaatsing; overstap; richtingsverandering; ruil; ruiling; ruiltransactie; transformatie; uitwisseling; veranderen; verandering; verruiling; verwisseling; wending; wijzigen; wijziging; wisseling
VerbRelated TranslationsOther Translations
change afwisselen; amenderen; andere kleren aantrekken; hernieuwen; herzien; inwisselen; krom buigen; modificeren; ombuigen; omkleden; omruilen; omwerken; omwisselen; opnieuw doen; overdoen; overstappen; ruilen; veranderen; verbuigen; verkleden; verruilen; verwisselen; wijzigen; wisselen

Wiktionary Translations for kleingeld:

kleingeld
noun
  1. geld in kleine coupures, vooral in munten
kleingeld
noun
  1. coins kept in one's pocket or bag