Dutch
Detailed Translations for aanlengen from Dutch to English
aanlengen:
-
aanlengen (verdunnen; versnijden; verwateren)
Conjugations for aanlengen:
o.t.t.
- leng aan
- lengt aan
- lengt aan
- lengen aan
- lengen aan
- lengen aan
o.v.t.
- lengde aan
- lengde aan
- lengde aan
- lengden aan
- lengden aan
- lengden aan
v.t.t.
- heb aangelengd
- hebt aangelengd
- heeft aangelengd
- hebben aangelengd
- hebben aangelengd
- hebben aangelengd
v.v.t.
- had aangelengd
- had aangelengd
- had aangelengd
- hadden aangelengd
- hadden aangelengd
- hadden aangelengd
o.t.t.t.
- zal aanlengen
- zult aanlengen
- zal aanlengen
- zullen aanlengen
- zullen aanlengen
- zullen aanlengen
o.v.t.t.
- zou aanlengen
- zou aanlengen
- zou aanlengen
- zouden aanlengen
- zouden aanlengen
- zouden aanlengen
diversen
- leng aan!
- lengt aan!
- aangelengd
- aanlengende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanlengen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
adulterate | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren | aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden |
dilute | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren | aan kracht inboeten; uitputten; verslappen; verzwakken; zwak worden; zwakker worden |
water down | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren |