Summary
Dutch
Detailed Translations for oploop from Dutch to English
oploop:
-
de oploop
Translation Matrix for oploop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
revolt | oploop | oproer; opstand; opstootje; rebellie; rel; tegenstand; verzet; volksoproer; volksopstand; vuistgevecht; weerstand |
riot | oploop | onlust; oproer; opstand; opstootje; rebellie; rel; tegenstand; verzet; volksoproer; volksopstand; vuistgevecht; weerstand |
tumult | oploop | beroering; drukte; geraas; heibel; heksenketel; herrie; kabaal; lawaai; leven; luidruchtigheid; opschudding; pandemonium; rumoer; spektakel; tumult |
Verb | Related Translations | Other Translations |
revolt | in opstand komen; rebelleren |
Related Words for "oploop":
oploop form of oplopen:
-
oplopen (onverlangd krijgen; opdoen)
Conjugations for oplopen:
o.t.t.
- loop op
- loopt op
- loopt op
- lopen op
- lopen op
- lopen op
o.v.t.
- liep op
- liep op
- liep op
- liepen op
- liepen op
- liepen op
v.t.t.
- heb opgelopen
- hebt opgelopen
- heeft opgelopen
- hebben opgelopen
- hebben opgelopen
- hebben opgelopen
v.v.t.
- had opgelopen
- had opgelopen
- had opgelopen
- hadden opgelopen
- hadden opgelopen
- hadden opgelopen
o.t.t.t.
- zal oplopen
- zult oplopen
- zal oplopen
- zullen oplopen
- zullen oplopen
- zullen oplopen
o.v.t.t.
- zou oplopen
- zou oplopen
- zou oplopen
- zouden oplopen
- zouden oplopen
- zouden oplopen
en verder
- ben opgelopen
- bent opgelopen
- is opgelopen
- zijn opgelopen
- zijn opgelopen
- zijn opgelopen
diversen
- loop op!
- loopt op!
- opgelopen
- oplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze