Summary
Dutch
Detailed Translations for binnenlaten from Dutch to English
binnenlaten:
-
binnenlaten (naarbinnen laten)
Conjugations for binnenlaten:
o.t.t.
- laat binnen
- laat binnen
- laat binnen
- laten binnen
- laten binnen
- laten binnen
o.v.t.
- liet binnen
- liet binnen
- liet binnen
- lieten binnen
- lieten binnen
- lieten binnen
v.t.t.
- heb binnengelaten
- hebt binnengelaten
- heeft binnengelaten
- hebben binnengelaten
- hebben binnengelaten
- hebben binnengelaten
v.v.t.
- had binnengelaten
- had binnengelaten
- had binnengelaten
- hadden binnengelaten
- hadden binnengelaten
- hadden binnengelaten
o.t.t.t.
- zal binnenlaten
- zult binnenlaten
- zal binnenlaten
- zullen binnenlaten
- zullen binnenlaten
- zullen binnenlaten
o.v.t.t.
- zou binnenlaten
- zou binnenlaten
- zou binnenlaten
- zouden binnenlaten
- zouden binnenlaten
- zouden binnenlaten
en verder
- ben binnengelaten
- bent binnengelaten
- is binnengelaten
- zijn binnengelaten
- zijn binnengelaten
- zijn binnengelaten
diversen
- laat binnen!
- laatt binnen!
- binnengelaten
- binnenlatend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for binnenlaten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
allow in | binnenlaten; naarbinnen laten | deur openen; opendoen voor |
let in | binnenlaten; naarbinnen laten | deur openen; iemand toelaten; inlaten; naar binnen laten; opendoen voor; toegang verschaffen; toelaten |
Wiktionary Translations for binnenlaten:
binnenlaten
Cross Translation:
verb
binnenlaten
-
(overgankelijk) binnen een zekere ruimte toelaten
- binnenlaten → admit
verb
-
to allow to enter; to grant entrance
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• binnenlaten | → accede; agree; consent; accept; assent; acquiesce; allow; permit; receive; accredit | ↔ admettre — recevoir par choix, faveur ou condescendance. |
binnen laten:
Translation Matrix for binnen laten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
admit | binnen laten; toelaten | als waar erkennen; autoriseren; biechten; bloot leggen; dulden; duren; erkennen; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iemand toelaten; inlaten; inwilligen; laten; opbiechten; openbaren; opnemen; opvangen; permitteren; reveleren; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; zich uiten |