Summary
Dutch to English: more detail...
- ophitsen:
-
Wiktionary:
- ophitsen → incite, abet
- ophitsen → stir up, agitate, annoy, irk, irritate, aggravate, exasperate, provoke, excite, incite, rouse, arouse, set on edge, wave, wave about, beat, whirl, brandish, fling, flourish, wag, wield, swing, discuss, stimulate, trouble, disturb, ruffle, confuse, puzzle, bemuse, bewilder, perplex, abash, addle, disarrange, disarray, move, stir, affect
Dutch
Detailed Translations for ophitsen from Dutch to English
ophitsen:
-
ophitsen (uitlokken; aanleiding geven tot; provoceren; uitdagen)
-
ophitsen (opjagen; jachten; voortjagen; opdrijven)
-
ophitsen (opruien; aanzetten; opfokken; poken; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken)
Conjugations for ophitsen:
o.t.t.
- hits op
- hitst op
- hitst op
- hitsen op
- hitsen op
- hitsen op
o.v.t.
- hitste op
- hitste op
- hitste op
- hitsten op
- hitsten op
- hitsten op
v.t.t.
- heb opgehitst
- hebt opgehitst
- heeft opgehitst
- hebben opgehitst
- hebben opgehitst
- hebben opgehitst
v.v.t.
- had opgehitst
- had opgehitst
- had opgehitst
- hadden opgehitst
- hadden opgehitst
- hadden opgehitst
o.t.t.t.
- zal ophitsen
- zult ophitsen
- zal ophitsen
- zullen ophitsen
- zullen ophitsen
- zullen ophitsen
o.v.t.t.
- zou ophitsen
- zou ophitsen
- zou ophitsen
- zouden ophitsen
- zouden ophitsen
- zouden ophitsen
en verder
- ben opgehitst
- bent opgehitst
- is opgehitst
- zijn opgehitst
- zijn opgehitst
- zijn opgehitst
diversen
- hits op!
- hitst op!
- opgehitst
- ophitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
ophitsen (opstoken; opstokerij; aanstoken)
Translation Matrix for ophitsen:
Wiktionary Translations for ophitsen:
ophitsen
Cross Translation:
verb
ophitsen
-
kwaad en opgewonden maken
- ophitsen → incite
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ophitsen | → stir up; agitate | ↔ agitieren — aufwiegeln, Unruhe stiften |
• ophitsen | → annoy; irk; irritate; aggravate; exasperate; provoke; excite; incite; rouse; stir up; arouse; set on edge | ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse. |
• ophitsen | → agitate; wave; wave about; beat; incite; stir up; arouse; whirl; brandish; fling; flourish; wag; wield; swing | ↔ agiter — Traductions à trier suivant le sens |
• ophitsen | → discuss; agitate; incite; stir up; arouse | ↔ débattre — discuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments. |
• ophitsen | → irritate; excite; incite; provoke; rouse; stimulate; stir up; arouse | ↔ irriter — mettre en colère. |
• ophitsen | → trouble; disturb; ruffle; confuse; puzzle; bemuse; bewilder; perplex; abash; addle; disarrange; disarray; agitate; incite; stir up; arouse | ↔ troubler — rendre trouble. |
• ophitsen | → move; stir; affect; agitate; incite; stir up; arouse | ↔ émouvoir — provoquer une émotion. |