Dutch
Detailed Translations for vereffenen from Dutch to English
vereffenen:
-
vereffenen (verrekenen)
-
vereffenen (voldoen; betalen)
-
vereffenen (effenen; egaliseren)
-
vereffenen (afbetalen; verrekenen; afrekenen)
Conjugations for vereffenen:
o.t.t.
- vereffen
- vereffent
- vereffent
- vereffenen
- vereffenen
- vereffenen
o.v.t.
- vereffende
- vereffende
- vereffende
- vereffenden
- vereffenden
- vereffenden
v.t.t.
- heb vereffend
- hebt vereffend
- heeft vereffend
- hebben vereffend
- hebben vereffend
- hebben vereffend
v.v.t.
- had vereffend
- had vereffend
- had vereffend
- hadden vereffend
- hadden vereffend
- hadden vereffend
o.t.t.t.
- zal vereffenen
- zult vereffenen
- zal vereffenen
- zullen vereffenen
- zullen vereffenen
- zullen vereffenen
o.v.t.t.
- zou vereffenen
- zou vereffenen
- zou vereffenen
- zouden vereffenen
- zouden vereffenen
- zouden vereffenen
diversen
- vereffen!
- vereffent!
- vereffend
- vereffenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vereffenen:
Wiktionary Translations for vereffenen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vereffenen | → acquit; absolve; cancel; clear; square; pay off | ↔ acquitter — rendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses. |
• vereffenen | → tune; attune; regulate; regularize; settle; adjust; arrange; put in order; tidy; categorize; collate; order; sort; conduct; direct; guide; head; lead; drive; show the way | ↔ régler — tirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé. |