Dutch
Detailed Translations for aangroeien from Dutch to English
aangroeien:
-
aangroeien (zich vermeerderen)
-
aangroeien (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
Conjugations for aangroeien:
o.t.t.
- groei aan
- groeit aan
- groeit aan
- groeien aan
- groeien aan
- groeien aan
o.v.t.
- groeide aan
- groeide aan
- groeide aan
- groeiden aan
- groeiden aan
- groeiden aan
v.t.t.
- ben aangegroeid
- bent aangegroeid
- is aangegroeid
- zijn aangegroeid
- zijn aangegroeid
- zijn aangegroeid
v.v.t.
- was aangegroeid
- was aangegroeid
- was aangegroeid
- waren aangegroeid
- waren aangegroeid
- waren aangegroeid
o.t.t.t.
- zal aangroeien
- zult aangroeien
- zal aangroeien
- zullen aangroeien
- zullen aangroeien
- zullen aangroeien
o.v.t.t.
- zou aangroeien
- zou aangroeien
- zou aangroeien
- zouden aangroeien
- zouden aangroeien
- zouden aangroeien
diversen
- groei aan!
- groeit aan!
- aangegroeid
- aangroeiende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aangroeien:
Wiktionary Translations for aangroeien:
aangroeien
Cross Translation:
verb
-
toenemen
- aangroeien → grow
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aangroeien | → augment; grow; rise; heighten; raise; amplify; accrue; enlarge; aggrandize; magnify; step up; wax | ↔ augmenter — rendre une quantité plus grande. |
• aangroeien | → increase; accrue; enlarge; aggrandize; augment; thicken | ↔ grossir — rendre gros, plus ample, plus volumineux. |
• aangroeien | → intensify; augment; grow; increase; rise; double; duplicate | ↔ redoubler — Traductions à trier suivant le sens |