Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. aanlopen:


Dutch

Detailed Translations for aanlopen from Dutch to English

aanlopen:

aanlopen verb (loop aan, loopt aan, liep aan, liepen aan, aangelopen)

  1. aanlopen (komen aanlopen)
    to drop by
    – visit informally and spontaneously 1
    • drop by verb (drops by, dropped by, dropping by)
      • We frequently drop by the neighbors' house for a cup of coffee1
    to call in
    • call in verb (calls in, called in, calling in)

Conjugations for aanlopen:

o.t.t.
  1. loop aan
  2. loopt aan
  3. loopt aan
  4. lopen aan
  5. lopen aan
  6. lopen aan
o.v.t.
  1. liep aan
  2. liep aan
  3. liep aan
  4. liepen aan
  5. liepen aan
  6. liepen aan
v.t.t.
  1. ben aangelopen
  2. bent aangelopen
  3. is aangelopen
  4. zijn aangelopen
  5. zijn aangelopen
  6. zijn aangelopen
v.v.t.
  1. was aangelopen
  2. was aangelopen
  3. was aangelopen
  4. waren aangelopen
  5. waren aangelopen
  6. waren aangelopen
o.t.t.t.
  1. zal aanlopen
  2. zult aanlopen
  3. zal aanlopen
  4. zullen aanlopen
  5. zullen aanlopen
  6. zullen aanlopen
o.v.t.t.
  1. zou aanlopen
  2. zou aanlopen
  3. zou aanlopen
  4. zouden aanlopen
  5. zouden aanlopen
  6. zouden aanlopen
diversen
  1. loop aan!
  2. loopt aan!
  3. aangelopen
  4. aanlopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanlopen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
call in aanlopen; komen aanlopen aanroepen; bijhalen; binnen halen; binnenroepen; engageren; inroepen; inviteren; terugeisen; terugvorderen; uitnodigen
drop by aanlopen; komen aanlopen aankomen; bezoeken; binnenvallen; iemand opzoeken; inlopen; langsgaan; langskomen; onverwachts langskomen; op bezoek komen; op visite gaan; opzoeken; voorbijkomen

Related Translations for aanlopen