Dutch

Detailed Translations for aanwakkeren from Dutch to English

aanwakkeren:

aanwakkeren verb (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)

  1. aanwakkeren (doen opvlammen; aanblazen)
    to stir up; to fan; to blow
    • stir up verb (stirs up, stirred up, stirring up)
    • fan verb (fans, fanned, fanning)
    • blow verb (blows, blew, blowing)
  2. aanwakkeren (aanblazen; stoken; opstoken; )
  3. aanwakkeren (oppoken; opporren)
    to stir up; stoke up; to poke up
  4. aanwakkeren (opruien; aanzetten; opfokken; )
    to instigate; to incite; to stir up; to bait
    • instigate verb (instigates, instigated, instigating)
    • incite verb (incites, incited, inciting)
    • stir up verb (stirs up, stirred up, stirring up)
    • bait verb (baits, baited, baiting)

Conjugations for aanwakkeren:

o.t.t.
  1. wakker aan
  2. wakkert aan
  3. wakkert aan
  4. wakkeren aan
  5. wakkeren aan
  6. wakkeren aan
o.v.t.
  1. wakkerde aan
  2. wakkerde aan
  3. wakkerde aan
  4. wakkerden aan
  5. wakkerden aan
  6. wakkerden aan
v.t.t.
  1. heb aangewakkerd
  2. hebt aangewakkerd
  3. heeft aangewakkerd
  4. hebben aangewakkerd
  5. hebben aangewakkerd
  6. hebben aangewakkerd
v.v.t.
  1. had aangewakkerd
  2. had aangewakkerd
  3. had aangewakkerd
  4. hadden aangewakkerd
  5. hadden aangewakkerd
  6. hadden aangewakkerd
o.t.t.t.
  1. zal aanwakkeren
  2. zult aanwakkeren
  3. zal aanwakkeren
  4. zullen aanwakkeren
  5. zullen aanwakkeren
  6. zullen aanwakkeren
o.v.t.t.
  1. zou aanwakkeren
  2. zou aanwakkeren
  3. zou aanwakkeren
  4. zouden aanwakkeren
  5. zouden aanwakkeren
  6. zouden aanwakkeren
diversen
  1. wakker aan!
  2. wakkert aan!
  3. aangewakkerd
  4. aanwakkerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanwakkeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
bait aas; lokaas; lokmiddel; lokvogel; visaas; visvoer
blow bluts; deuk; dreun; duw; duwtje; fiasco; flop; handslag; harde slag; hengst; instulping; jens; klap; klop; knal; lel; mep; misrekening; misslag; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; slag; sof; stoot; stootje; tegenvaller; teleurstelling; terugslag; tik; toegebrachte klap; zet
fan aanbidster; aanhanger; bewonderaar; bewonderaarster; fan; supporter; ventilator; vereerder; waaier
VerbRelated TranslationsOther Translations
bait aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanleiding geven tot; azen; iemand opstoken; ophitsen; opjutten; opzetten; prooizoeken; provoceren; uitdagen; uitlokken
blow aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen 'm piepen; 'm smeren; afzuigen; blazen; fellatio doen; fladderen; fluiten; hard waaien; hijgen; iets vergallen; pijpen; puffen; stuiven; verknoeien; waaien; wapperen; zuigen
blow the fire aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
fan aanblazen; aanwakkeren; doen opvlammen iets aanstoken
fan a flame aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
incite aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; bezielen; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; opjutten; opzetten; prikkelen; stimuleren; toejuichen
instigate aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandoen; aanrichten; aanstichten; aanstoken; iemand opstoken; opjutten; oppoken; opstoken; opzetten; veroorzaken
poke up aanwakkeren; oppoken; opporren aanstoken; oppoken; opstoken
stir up aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; doen opvlammen; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opstoken; poken iemand opstoken; iets aanstoken; opjutten; oprakelen; oproer kraaien; opwekken; opwinden; opzetten; prikkelen; stimuleren; ter sprake brengen
stoke up aanwakkeren; oppoken; opporren

Wiktionary Translations for aanwakkeren:

aanwakkeren
verb
  1. sterker worden

Cross Translation:
FromToVia
aanwakkeren stimulate; excite; agitate exciter — Engager, porter à.
aanwakkeren bristle; incense; rile; get angry; tousle; excite; agitate; rouse; stir up; exasperate; work up; stir; arouse hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
aanwakkeren stimulate; encourage; urge; prod; spur on; spur; instigate; stir up; impel; prompt; stir; abet; trigger inciterpousser, déterminer à faire quelque chose.