Dutch
Detailed Translations for afbedelen from Dutch to English
afbedelen:
-
afbedelen
Conjugations for afbedelen:
o.t.t.
- bedel af
- bedelt af
- bedelt af
- bedelen af
- bedelen af
- bedelen af
o.v.t.
- bedelde af
- bedelde af
- bedelde af
- bedelden af
- bedelden af
- bedelden af
v.t.t.
- heb afgebedeld
- hebt afgebedeld
- heeft afgebedeld
- hebben afgebedeld
- hebben afgebedeld
- hebben afgebedeld
v.v.t.
- had afgebedeld
- had afgebedeld
- had afgebedeld
- hadden afgebedeld
- hadden afgebedeld
- hadden afgebedeld
o.t.t.t.
- zal afbedelen
- zult afbedelen
- zal afbedelen
- zullen afbedelen
- zullen afbedelen
- zullen afbedelen
o.v.t.t.
- zou afbedelen
- zou afbedelen
- zou afbedelen
- zouden afbedelen
- zouden afbedelen
- zouden afbedelen
diversen
- bedel af!
- bedelt af!
- afgebedeld
- afbedelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afbedelen (aftroggelen; afsmeken)
Translation Matrix for afbedelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
cadging | afbedelen; afsmeken; aftroggelen | bedelen; bietsen; inpikken; klaploperij; schooien; schooieren |
obtaining by begging | afbedelen; afsmeken; aftroggelen | bietsen; inpikken |
pinching | afbedelen; afsmeken; aftroggelen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cadge | afbedelen | achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; klaplopen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; op iemands zak teren; parasiteren; pikken; plunderen; roven; schooieren; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken |
mooch | afbedelen | |
obtain by begging | afbedelen | afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken |