Dutch

Detailed Translations for afsnauwen from Dutch to English

afsnauwen:

afsnauwen verb (snauw af, snauwt af, snauwde af, snauwden af, afgesnauwd)

  1. afsnauwen (toesnauwen; snauwen; afblaffen; afbekken)
    to snarl; snipe; to snap; to shout down; shout at
    • snarl verb (snarls, snarled, snarling)
    • snipe verb
    • snap verb (snaps, snapped, snapping)
    • shout down verb (shouts down, shouted down, shouting down)
    • shout at verb
  2. afsnauwen (toesnauwen; snauwen; afblaffen; toebijten; afbekken)
    to snarl at; to snap at; to growl at
    • snarl at verb (snarls at, snarled at, snarling at)
    • snap at verb (snaps at, snapped at, snapping at)
    • growl at verb (growls at, growled at, growling at)
  3. afsnauwen (uitvallen tegen)
    to burst out to
    • burst out to verb (bursts out to, bursted out to, bursting out to)

Conjugations for afsnauwen:

o.t.t.
  1. snauw af
  2. snauwt af
  3. snauwt af
  4. snauwen af
  5. snauwen af
  6. snauwen af
o.v.t.
  1. snauwde af
  2. snauwde af
  3. snauwde af
  4. snauwden af
  5. snauwden af
  6. snauwden af
v.t.t.
  1. heb afgesnauwd
  2. hebt afgesnauwd
  3. heeft afgesnauwd
  4. hebben afgesnauwd
  5. hebben afgesnauwd
  6. hebben afgesnauwd
v.v.t.
  1. had afgesnauwd
  2. had afgesnauwd
  3. had afgesnauwd
  4. hadden afgesnauwd
  5. hadden afgesnauwd
  6. hadden afgesnauwd
o.t.t.t.
  1. zal afsnauwen
  2. zult afsnauwen
  3. zal afsnauwen
  4. zullen afsnauwen
  5. zullen afsnauwen
  6. zullen afsnauwen
o.v.t.t.
  1. zou afsnauwen
  2. zou afsnauwen
  3. zou afsnauwen
  4. zouden afsnauwen
  5. zouden afsnauwen
  6. zouden afsnauwen
diversen
  1. snauw af!
  2. snauwt af!
  3. afgesnauwd
  4. afsnauwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afsnauwen [znw.] noun

  1. afsnauwen (uitvallen tegen)
    the snapping; the snubbing; the falling out with

Translation Matrix for afsnauwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
falling out with afsnauwen; uitvallen tegen
snap biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje
snapping afsnauwen; uitvallen tegen knakken
snarl grauw; grom; snauw
snubbing afsnauwen; uitvallen tegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
burst out to afsnauwen; uitvallen tegen
growl at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
shout at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
shout down afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen overschreeuwen
snap afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen dichtbijten; een knippend geluid maken; exploderen; fladderen; happen; klappen; knakken; knappen; ontploffen; springen; toebijten; toehappen; toesnauwen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uitlijnen; wapperen
snap at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
snarl afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen grauwen; grommen; knorren; knorrend geluid maken; snauwen
snarl at afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
snipe afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
snap attractief; elegant; fraai; goed ogend; gracieus; knap; mooi; sierlijk; welgevallig