Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. baton:


Dutch

Detailed Translations for baton from Dutch to English

baton:

baton [de ~ (m)] noun

  1. de baton (staaf; stang; stok; staf)
    the truncheon; the stave; the stick; the rod; the bar; the baton; the cane; the club

Translation Matrix for baton:

NounRelated TranslationsOther Translations
bar baton; staaf; staf; stang; stok bar; buffet; café; coffeeshop; drankbuffet; dwarsbalk; dwarshout; gelagkamer; hindernis; hinderpaal; kroeg; kruishout; lokaliteit; pastille; plak; reep; reep chocolade; ritshout; roadblock; spijl; spon; staaf; stijl; tablet; tap; tapkast; tapperij; taveerne; toog; tralie; versperring
baton baton; staaf; staf; stang; stok bâton; dirigeerstaf; gummiknuppel; gummistok; wapenstok
cane baton; staaf; staf; stang; stok oeverriet; om te slaan; riet; rietje; rietstengel; rotan; rotting; rottinkje
club baton; staaf; staf; stang; stok ambachtsgilde; bond; club; gezelschap; gilde; golfstick; gummiknuppel; orde; organisatie; societiet; sociëteit; soos; unie; vakgenootschap; vereniging
rod baton; staaf; staf; stang; stok lid; lul; penis; piemel; pik; roede; tuchtroede
stave baton; staaf; staf; stang; stok notenbalk
stick baton; staaf; staf; stang; stok hakhout; hockeystick; knoet; knuppel; loot; phylum; pook; schacht; slaghout; stam; takje; twijg; versnellingshandel
truncheon baton; staaf; staf; stang; stok gummistok
VerbRelated TranslationsOther Translations
bar afgrendelen; afschermen; barricaderen; traliën; versperren
stick aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; blijven steken; graaien; grijpen; grissen; haperen; iets vastkleven; jatten; kleven; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; stokken; vast blijven hangen; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastlopen; vastplakken; wegkapen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
baton knoet; knuppel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
cane rieten

Related Words for "baton":