Noun | Related Translations | Other Translations |
catch
|
|
buit; deurknip; grendel; knip; knipslot; knipsluiting; onderschepping; schoot; schuif; tong; vangst; verschuifbare sluiting
|
clamp
|
|
klamp; klem; klemhaak; koeklauw; kram; lijmtang
|
clasp
|
|
grendel; knip; knipbeugel; schuif; sluitinrichting voor deur of raam
|
grab
|
|
arresteren; grijpen; grijper; vangarm
|
grasp
|
|
begrijpen; inzicht
|
grip
|
|
beugel; draagbeugel; greep; handel; handgreep; handvat; hendel; hengsel
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
catch
|
aanklampen; aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten
|
azen; betrappen; buitmaken; graaien; grijpen; grissen; inpakken; inpalmen; jatten; klauwen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opvangen; pakken; pikken; prooizoeken; snaaien; snappen; vangen; vatten; verstrikken; wat neervalt opvangen; wegkapen
|
clamp
|
aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
|
handboeien omdoen; in de boeien slaan; ketenen; knellen; krammen; met een kram vastmaken; vasthouden; vastklemmen; vastknellen
|
clasp
|
aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
|
graaien; grijpen; grissen; jatten; klampen; klemmen; knellen; omklemmen; pikken; snaaien; wegkapen
|
grab
|
aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
|
grijpen; klauwen; naar zich toe trekken; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
grasp
|
aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
|
begrijpen; beseffen; doorzien; graaien; grijpen; grissen; inzien; jatten; klemmen; knellen; met het verstand vatten; omklemmen; onderkennen; pikken; realiseren; snaaien; snappen; wegkapen
|
grip
|
aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
|
graaien; grijpen; grissen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; omklemmen; pakken; pikken; snaaien; vangen; vatten; verstrikken; wegkapen
|
seize
|
aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
|
aanhouden; aanpakken; arresteren; bemachtigen; betrappen; bevangen; buitmaken; confisqueren; eigen maken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; kopen; omklemmen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; verwerven; wegkapen; zich bedienen
|
take hold of
|
aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; vastklampen; vastpakken
|
|