Dutch
Detailed Translations for begiftigd from Dutch to English
begiftigd:
-
begiftigd (voorzien van)
Translation Matrix for begiftigd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
endowed with | begiftigd; voorzien van | |
gifted with | begiftigd; voorzien van |
begiftigen:
-
begiftigen (beschenken; bedelen)
Conjugations for begiftigen:
o.t.t.
- begiftig
- begiftigt
- begiftigt
- begiftigen
- begiftigen
- begiftigen
o.v.t.
- begiftigde
- begiftigde
- begiftigde
- begiftigden
- begiftigden
- begiftigden
v.t.t.
- ben begiftigd
- bent begiftigd
- is begiftigd
- zijn begiftigd
- zijn begiftigd
- zijn begiftigd
v.v.t.
- was begiftigd
- was begiftigd
- was begiftigd
- waren begiftigd
- waren begiftigd
- waren begiftigd
o.t.t.t.
- zal begiftigen
- zult begiftigen
- zal begiftigen
- zullen begiftigen
- zullen begiftigen
- zullen begiftigen
o.v.t.t.
- zou begiftigen
- zou begiftigen
- zou begiftigen
- zouden begiftigen
- zouden begiftigen
- zouden begiftigen
diversen
- begiftig!
- begiftigt!
- begiftigd
- begiftigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for begiftigen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
gift | aanleg; aardigheid; begaafdheid; bekwaamheid; cadeau; capaciteit; gave; geschenk; kado; knobbel; kundigheid; present; presentje; schenking; scherpzinnigheid; talent; verjaardagscadeau; vernuft | |
present | aardigheid; aardigheidje; cadeau; geschenk; kado; o.t.t.; onvoltooid tegenwoordige tijd; present; presentje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
endow | bedelen; begiftigen; beschenken | |
gift | bedelen; begiftigen; beschenken | |
present | bedelen; begiftigen; beschenken | aanbevelen; aanbieden; aanraden; exposeren; iemand recommanderen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; opgevoerd worden; opperen; poneren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen; voordragen |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
present | aanwezig; eigentijds; hedendaags; huidig; modern; momenteel; present!; tegenwoordig; tijdseigen; van nu; van vandaag |