Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. begluren:


Dutch

Detailed Translations for begluren from Dutch to English

begluren:

begluren verb (begluur, begluurt, begluurde, begluurden, begluurd)

  1. begluren (gluren)
    to peep; to peep at; to watch
    • peep verb (peeps, peeped, peeping)
    • peep at verb (peeps at, peeped at, peeping at)
    • watch verb (watches, watched, watching)

Conjugations for begluren:

o.t.t.
  1. begluur
  2. begluurt
  3. begluurt
  4. begluren
  5. begluren
  6. begluren
o.v.t.
  1. begluurde
  2. begluurde
  3. begluurde
  4. begluurden
  5. begluurden
  6. begluurden
v.t.t.
  1. heb begluurd
  2. hebt begluurd
  3. heeft begluurd
  4. hebben begluurd
  5. hebben begluurd
  6. hebben begluurd
v.v.t.
  1. had begluurd
  2. had begluurd
  3. had begluurd
  4. hadden begluurd
  5. hadden begluurd
  6. hadden begluurd
o.t.t.t.
  1. zal begluren
  2. zult begluren
  3. zal begluren
  4. zullen begluren
  5. zullen begluren
  6. zullen begluren
o.v.t.t.
  1. zou begluren
  2. zou begluren
  3. zou begluren
  4. zouden begluren
  5. zouden begluren
  6. zouden begluren
diversen
  1. begluur!
  2. begluurt!
  3. begluurd
  4. beglurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for begluren:

NounRelated TranslationsOther Translations
peep loeren
watch bewaking; controle; hoede; horloge; op wacht staan; surveillance
VerbRelated TranslationsOther Translations
peep begluren; gluren gluren; stiekem kijken
peep at begluren; gluren beloeren; nagluren
watch begluren; gluren aanblikken; aandacht erbij houden; aankijken; aanzien; bekijken; bewaken; bezichtigen; blikken; blikken werpen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; inspecteren; kijken; observeren; opletten; oppassen; patrouilleren; schouwen; surveilleren; toekijken; toeschouwen; toezicht houden; toezien; uitkijken; volgen; voorzichtig zijn; waarnemen; waken; wakker blijven; zien