Summary
Dutch
Detailed Translations for beitsen from Dutch to English
beitsen:
-
beitsen
Conjugations for beitsen:
o.t.t.
- beits
- beitst
- beitst
- beitsen
- beitsen
- beitsen
o.v.t.
- beitste
- beitste
- beitste
- beitsten
- beitsten
- beitsten
v.t.t.
- heb gebeitst
- hebt gebeitst
- heeft gebeitst
- hebben gebeitst
- hebben gebeitst
- hebben gebeitst
v.v.t.
- had gebeitst
- had gebeitst
- had gebeitst
- hadden gebeitst
- hadden gebeitst
- hadden gebeitst
o.t.t.t.
- zal beitsen
- zult beitsen
- zal beitsen
- zullen beitsen
- zullen beitsen
- zullen beitsen
o.v.t.t.
- zou beitsen
- zou beitsen
- zou beitsen
- zouden beitsen
- zouden beitsen
- zouden beitsen
diversen
- beits!
- beitst!
- gebeitst
- beitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beitsen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
stain | beits; moesje; nop; schandmerk; schandvlek; smet; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje; vuile plek | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
stain | beitsen | afgeven; besmeuren; bevlekken; bezoedelen; smetten; vlekken |
Related Words for "beitsen":
beitsen form of beits:
Translation Matrix for beits:
Noun | Related Translations | Other Translations |
stain | beits | moesje; nop; schandmerk; schandvlek; smet; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje; vuile plek |
Verb | Related Translations | Other Translations |
stain | afgeven; beitsen; besmeuren; bevlekken; bezoedelen; smetten; vlekken |