Dutch
Detailed Translations for beloop from Dutch to English
beloop:
Translation Matrix for beloop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
course | beloop | baan; cursus; cursusprogramma; diner; eten; gerecht; handelwijze; koers; kursus; leergang; leerprogramma; les; lesprogramma; lesuur; maal; maaltijd; manier; methode; onderricht; onderrichting; onderwijs; onderwijsprogramma; parcours; procedure; richting; route; schotel; studie; trant; wijs; wijze |
Verb | Related Translations | Other Translations |
course | voortvloeien uit | |
Adverb | Related Translations | Other Translations |
course | verloop |
beloop form of belopen:
-
belopen (bewandelen; betreden; te voet afleggen)
Conjugations for belopen:
o.t.t.
- beloop
- beloopt
- beloopt
- belopen
- belopen
- belopen
o.v.t.
- beliep
- beliep
- beliep
- beliepen
- beliepen
- beliepen
v.t.t.
- heb beloopt
- hebt beloopt
- heeft beloopt
- hebben beloopt
- hebben beloopt
- hebben beloopt
v.v.t.
- had beloopt
- had beloopt
- had beloopt
- hadden beloopt
- hadden beloopt
- hadden beloopt
o.t.t.t.
- zal belopen
- zult belopen
- zal belopen
- zullen belopen
- zullen belopen
- zullen belopen
o.v.t.t.
- zou belopen
- zou belopen
- zou belopen
- zouden belopen
- zouden belopen
- zouden belopen
diversen
- beloop!
- beloopt!
- beloopt
- belopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for belopen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
tread on | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | |
tread upon | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | |
walk over | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen | |
walk upon | belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen |