Summary


Dutch

Detailed Translations for benepenheid from Dutch to English

benepenheid:

benepenheid [de ~ (v)] noun

  1. de benepenheid
    the pettiness; the narrow mindedness; the smallness

Translation Matrix for benepenheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
narrow mindedness benepenheid beperktheid; burgerlijkheid; eenzijdigheid; engdenkendheid; engheid
pettiness benepenheid bekrompenheid; burgerlijkheid; geborneerdheid; kleingeestigheid; kleinhartigheid; kleinzieligheid; lafheid
smallness benepenheid beperktheid; burgerlijkheid; eenzijdigheid; kleinheid

Related Words for "benepenheid":


benepenheid form of benepen:


Translation Matrix for benepen:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
diffident bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bedeesd; beschroomd; bleu; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen
petty bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bekrompen; bourgeois; burgerlijk; burgermannetjesachtig; kleinburgerlijk; kneuterig
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bashfull bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig
narrow minded bekrompen; benepen; kleingeestig; kleinzielig bekrompen; beperkt van geest; bourgeois; burgerlijk; burgermannetjesachtig; kneuterig

Related Words for "benepen":


Wiktionary Translations for benepen:

benepen
adjective
  1. angstig
  2. bekrompen

Cross Translation:
FromToVia
benepen afraid; anxious; cowardly; fainthearted; fearful; pusillanimous; shy; timid; timorous; wimpy peureux — Qui est sujet à la peur.
benepen shy; timid; abashed; afraid; anxious; fainthearted; pusillanimous; timorous timide — Qui est craintif, qui manquer de hardiesse, d’assurance.