Summary
Dutch
Detailed Translations for bespeur from Dutch to English
bespeuren:
Conjugations for bespeuren:
o.t.t.
- bespeur
- bespeurt
- bespeurt
- bespeuren
- bespeuren
- bespeuren
o.v.t.
- bespeurde
- bespeurde
- bespeurde
- bespeurden
- bespeurden
- bespeurden
v.t.t.
- heb bespeurd
- hebt bespeurd
- heeft bespeurd
- hebben bespeurd
- hebben bespeurd
- hebben bespeurd
v.v.t.
- had bespeurd
- had bespeurd
- had bespeurd
- hadden bespeurd
- hadden bespeurd
- hadden bespeurd
o.t.t.t.
- zal bespeuren
- zult bespeuren
- zal bespeuren
- zullen bespeuren
- zullen bespeuren
- zullen bespeuren
o.v.t.t.
- zou bespeuren
- zou bespeuren
- zou bespeuren
- zouden bespeuren
- zouden bespeuren
- zouden bespeuren
diversen
- bespeur!
- bespeurt!
- bespeurd
- bespeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bespeuren:
Wiktionary Translations for bespeuren:
External Machine Translations: