Dutch
Detailed Translations for bijzetten from Dutch to English
bijzetten:
-
bijzetten (neerzetten; plaatsen; zetten)
Conjugations for bijzetten:
o.t.t.
- zet bij
- zet bij
- zet bij
- zetten bij
- zetten bij
- zetten bij
o.v.t.
- zette bij
- zette bij
- zette bij
- zetten bij
- zetten bij
- zetten bij
v.t.t.
- heb bijgezet
- hebt bijgezet
- heeft bijgezet
- hebben bijgezet
- hebben bijgezet
- hebben bijgezet
v.v.t.
- had bijgezet
- had bijgezet
- had bijgezet
- hadden bijgezet
- hadden bijgezet
- hadden bijgezet
o.t.t.t.
- zal bijzetten
- zult bijzetten
- zal bijzetten
- zullen bijzetten
- zullen bijzetten
- zullen bijzetten
o.v.t.t.
- zou bijzetten
- zou bijzetten
- zou bijzetten
- zouden bijzetten
- zouden bijzetten
- zouden bijzetten
diversen
- zet bij!
- zet bij!
- bijgezet
- bijzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze