Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. blinderen:


Dutch

Detailed Translations for blinderen from Dutch to English

blinderen:

blinderen verb (blindeer, blindeert, blindeerde, blindeerden, geblindeerd)

  1. blinderen (afdekken)
    to blind; to armour; armor
    • blind verb (blinds, blinded, blinding)
    • armour verb, British (armours, armoured, armouring)
    • armor verb, American

Conjugations for blinderen:

o.t.t.
  1. blindeer
  2. blindeert
  3. blindeert
  4. blinderen
  5. blinderen
  6. blinderen
o.v.t.
  1. blindeerde
  2. blindeerde
  3. blindeerde
  4. blindeerden
  5. blindeerden
  6. blindeerden
v.t.t.
  1. heb geblindeerd
  2. hebt geblindeerd
  3. heeft geblindeerd
  4. hebben geblindeerd
  5. hebben geblindeerd
  6. hebben geblindeerd
v.v.t.
  1. had geblindeerd
  2. had geblindeerd
  3. had geblindeerd
  4. hadden geblindeerd
  5. hadden geblindeerd
  6. hadden geblindeerd
o.t.t.t.
  1. zal blinderen
  2. zult blinderen
  3. zal blinderen
  4. zullen blinderen
  5. zullen blinderen
  6. zullen blinderen
o.v.t.t.
  1. zou blinderen
  2. zou blinderen
  3. zou blinderen
  4. zouden blinderen
  5. zouden blinderen
  6. zouden blinderen
diversen
  1. blindeer!
  2. blindeert!
  3. geblindeerd
  4. blinderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blinderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
armor bepantsering; borstharnas; harnas; kuras; pantser
armour bepantsering; borstharnas; harnas; kuras; pantser
blind blind; valgordijn; vensterluik
VerbRelated TranslationsOther Translations
armor afdekken; blinderen bepantseren; bewapenen; harnassen; wapenen
armour afdekken; blinderen bepantseren; bewapenen; harnassen; wapenen
blind afdekken; blinderen verblinden
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
blind blind; niet zien kunnend