Dutch
Detailed Translations for blinderen from Dutch to English
blinderen:
-
blinderen (afdekken)
Conjugations for blinderen:
o.t.t.
- blindeer
- blindeert
- blindeert
- blinderen
- blinderen
- blinderen
o.v.t.
- blindeerde
- blindeerde
- blindeerde
- blindeerden
- blindeerden
- blindeerden
v.t.t.
- heb geblindeerd
- hebt geblindeerd
- heeft geblindeerd
- hebben geblindeerd
- hebben geblindeerd
- hebben geblindeerd
v.v.t.
- had geblindeerd
- had geblindeerd
- had geblindeerd
- hadden geblindeerd
- hadden geblindeerd
- hadden geblindeerd
o.t.t.t.
- zal blinderen
- zult blinderen
- zal blinderen
- zullen blinderen
- zullen blinderen
- zullen blinderen
o.v.t.t.
- zou blinderen
- zou blinderen
- zou blinderen
- zouden blinderen
- zouden blinderen
- zouden blinderen
diversen
- blindeer!
- blindeert!
- geblindeerd
- blinderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for blinderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
armor | bepantsering; borstharnas; harnas; kuras; pantser | |
armour | bepantsering; borstharnas; harnas; kuras; pantser | |
blind | blind; valgordijn; vensterluik | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
armor | afdekken; blinderen | bepantseren; bewapenen; harnassen; wapenen |
armour | afdekken; blinderen | bepantseren; bewapenen; harnassen; wapenen |
blind | afdekken; blinderen | verblinden |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
blind | blind; niet zien kunnend |