Dutch

Detailed Translations for bluffers from Dutch to English

bluffers:


bluffers form of bluffer:

bluffer [de ~ (m)] noun

  1. de bluffer (blaaskaak; opschepper; windbuil; snoever)
    the windbag; the yapper; the boaster
  2. de bluffer (patser; opschepper; pocher)
    the braggart; the swanker; the show-off; the boaster; the swank-pot; the swaggerer
  3. de bluffer (pocher; praatjesmakers; dikdoener; )
    the boaster; the braggart

Translation Matrix for bluffer:

NounRelated TranslationsOther Translations
boaster blaaskaak; bluffer; dikdoener; opschepper; opscheppers; patser; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen grootspreker; hol vat; leeg vat; opschepper; snoever; spekkopers
braggart bluffer; dikdoener; opschepper; opscheppers; patser; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen geurmaker; grootspreker; opschepper; praalhans; praatjes; praatjes hebben; showbink; snoever; spekkopers
show-off bluffer; opschepper; patser; pocher druktemaker; patser; uitslover; zenuwlijder
swaggerer bluffer; opschepper; patser; pocher geurmaker; praalhans; praatjes; praatjes hebben; showbink
swank-pot bluffer; opschepper; patser; pocher geurmaker
swanker bluffer; opschepper; patser; pocher
windbag blaaskaak; bluffer; opschepper; snoever; windbuil babbelaar; charlatan; hol vat; kletser; kwakzalver; leeg vat; leuterkous; ouwehoer; wonderdokter; zwamneus
yapper blaaskaak; bluffer; opschepper; snoever; windbuil hol vat; keffer; kibbelaar; leeg vat

Related Words for "bluffer":