Dutch
Detailed Translations for buitmaken from Dutch to English
buitmaken:
-
buitmaken (vangen)
Conjugations for buitmaken:
o.t.t.
- maak buit
- maakt buit
- maakt buit
- maken buit
- maken buit
- maken buit
o.v.t.
- maakte buit
- maakte buit
- maakte buit
- maakten buit
- maakten buit
- maakten buit
v.t.t.
- heb buitgemaakt
- hebt buitgemaakt
- heeft buitgemaakt
- hebben buitgemaakt
- hebben buitgemaakt
- hebben buitgemaakt
v.v.t.
- had buitgemaakt
- had buitgemaakt
- had buitgemaakt
- hadden buitgemaakt
- hadden buitgemaakt
- hadden buitgemaakt
o.t.t.t.
- zal buitmaken
- zult buitmaken
- zal buitmaken
- zullen buitmaken
- zullen buitmaken
- zullen buitmaken
o.v.t.t.
- zou buitmaken
- zou buitmaken
- zou buitmaken
- zouden buitmaken
- zouden buitmaken
- zouden buitmaken
en verder
- is buitgemaakt
- zijn buitgemaakt
diversen
- maak buit!
- maakt buit!
- buitgemaakt
- buitmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for buitmaken:
Wiktionary Translations for buitmaken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• buitmaken | → acquire; buy; purchase; take over; get; obtain; gain; secure | ↔ acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général). |
• buitmaken | → earn; earn a living; win; gain; beat; get; reach; obtain; secure; recruit; acquire; attract; enlist; enroll; enrol; rally; canvass; woo; profit; accrue | ↔ gagner — Traductions à trier suivant le sens |
• buitmaken | → get; acquire; obtain; gain; secure | ↔ obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer. |
• buitmaken | → ravish; charm; bewitch; dazzle; fascinate; thrill; delight; plunder; rob; loot; kidnap; abduct; steal | ↔ ravir — enlever de force, emporter avec violence. |