Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. climax:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for climax from Dutch to English

climax:

climax [de ~ (m)] noun

  1. de climax (hoogtepunt)
    the climax; the highest point; the peak; the culmination; the zenith; the pinnacle; the summit; the top; the termination; the result

Translation Matrix for climax:

NounRelated TranslationsOther Translations
climax climax; hoogtepunt hoogtepunt; orgasme; piek; summum; top; toppunt; zenit
culmination climax; hoogtepunt culminatie
highest point climax; hoogtepunt
peak climax; hoogtepunt bergspits; bergtop; hoogst haalbare; hoogste punt; hoogtepunt; kruin; piek; punt; rotspunt; top; toppunt; zenit
pinnacle climax; hoogtepunt bergtop; hoogst haalbare; hoogtepunt; piek; top; toppunt; zenit
result climax; hoogtepunt afloop; conclusie; consequentie; effect; eindsom; gevolg; gevolgtrekking; rekenopgave; rekensom; resultaat; slotsom; uitkomst; uitvloeisel; voortvloeisel
summit climax; hoogtepunt bergtop; centrumspits; hoogst haalbare; hoogtepunt; piek; spits; summum; top; toppunt; zenit
termination climax; hoogtepunt beëindiging; conclusie; einde; slot; slotbeschouwing; sluiting
top climax; hoogtepunt afdekkap; bergtop; dak; dop; hoogst haalbare; hoogste punt; hoogtepunt; huif; kap; koepel; kruin; overdekking; overkapping; piek; sluitdop; summum; top; toppunt
zenith climax; hoogtepunt hoogtepunt; piek; top; toppunt; zenit
VerbRelated TranslationsOther Translations
result voortvloeien uit
top afknotten; hoger bieden; knotten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
top bovenste
ModifierRelated TranslationsOther Translations
peak hoogste; opperste; voornaamst

Related Words for "climax":

  • climaxen

Wiktionary Translations for climax:

climax
noun
  1. climax, culminating point or phase