Noun | Related Translations | Other Translations |
open
|
|
vrije ruimten
|
start
|
|
aanvang; aanzet; begin; initiatief; inzet; opening; start
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
be off
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen
|
'm piepen; 'm smeren; beginnen; de plaat poetsen; ervandoor gaan; hem smeren; intreden; inzetten; omhoogkomen; op gang komen; opstijgen; opvliegen; zich uit de voeten maken
|
begin
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen
|
aanbinden; aanknopen; aanvangen; beginnen; engageren; erbij betrekken; inluiden; intreden; inviteren; inzetten; op gang komen; starten; uitnodigen; van start gaan
|
break into
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen
|
binnendringen; binnenvallen; indringen; infiltreren; invallen; penetreren
|
commence
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen
|
aanvangen; beginnen; intreden; inzetten; op gang komen; starten; van start gaan
|
get under way
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen
|
beginnen; intreden; inzetten; op gang komen
|
open
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen
|
beginnen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
|
start
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen
|
aanbinden; aandoen; aangaan; aanknopen; aanmaken; aanvangen; aanzetten; afreizen; beginnen; heengaan; inleiden; inluiden; inschakelen; intreden; inzetten; lanceren; omhoogkomen; ondernemen; op de markt brengen; op gang komen; openen; opstarten; opstijgen; opvliegen; starten; uitgeven; van start gaan; van wal gaan; van wal steken; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
|
take off
|
aanbreken; beginnen; een begin nemen
|
aanvangen; afdoen; afhandelen; afreizen; afsteken; afvaren; beginnen; beslechten; de hoogte ingaan; heengaan; in de lucht omhoogstijgen; intreden; inzetten; kopiëren; nabootsen; namaken; omhoogkomen; ontkleden; op gang komen; opstappen; opstijgen; opvliegen; smeren; starten; stijgen; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvaren
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
open
|
|
benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; toegankelijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|