Dutch
Detailed Translations for elkaar zien from Dutch to English
elkaar zien:
-
elkaar zien (elkaar ontmoeten; afspreken; treffen; samenkomen)
Conjugations for elkaar zien:
o.t.t.
- zien elkaar
- zien elkaar
- zien elkaar
o.v.t.
- zagen elkaar
- zagen elkaar
- zagen elkaar
v.t.t.
- hebben elkaar gezien
- hebben elkaar gezien
- hebben elkaar gezien
v.v.t.
- hadden elkaar gezien
- hadden elkaar gezien
- hadden elkaar gezien
o.t.t.t.
- zullen elkaar zien
- zullen elkaar zien
- zullen elkaar zien
o.v.t.t.
- zouden elkaar zien
- zouden elkaar zien
- zouden elkaar zien
diversen
- ziet elkaar!
- elkaar gezien
- elkaar ziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze