Noun | Related Translations | Other Translations |
dash
|
|
koppelteken; scheutje; streepje; verbindingsteken
|
smash
|
|
aanrijding; beurskrach; botsing; collisie; debacle; hit; ineenstorting; ineenzakking; instorting; kasstuk; klapper; krach; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
crush
|
fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
|
bedwingen; beteugelen; fijn drukken; fijndrukken; in bedwang houden; kapotdrukken; leegknijpen; onderdrukken; persen; platdrukken; platmaken; pletten; terughouden; uitpersen; vijzelen
|
dash
|
fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
|
|
pulverise
|
fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
|
bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
|
pulverize
|
fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
|
bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
|
rub fine
|
fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
|
bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; terughouden
|
shatter
|
fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
|
aan stukken slaan; aan stukken springen; ingooien; inslaan; kapotslaan; splinteren; stukslaan; tot splinters breken; uiteenspatten; verbrijzelen
|
smash
|
fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
|
aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; een klap geven; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; slaan; smashen; stukbreken; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen
|