Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. fijnmaken:


Dutch

Detailed Translations for fijnmaken from Dutch to English

fijnmaken:

fijnmaken verb

  1. fijnmaken (vermorzelen; verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; vergruizen)
    to pulverize; to crush; to shatter; to dash; to smash; to rub fine; to pulverise
    • pulverize verb, American (pulverizes, pulverized, pulverizing)
    • crush verb (crushes, crushed, crushing)
    • shatter verb (shatters, shattered, shattering)
    • dash verb (dashes, dashed, dashing)
    • smash verb (smashs, smashed, smashing)
    • rub fine verb (rubs fine, rubbed fine, rubbing fine)
    • pulverise verb, British

Translation Matrix for fijnmaken:

NounRelated TranslationsOther Translations
dash koppelteken; scheutje; streepje; verbindingsteken
smash aanrijding; beurskrach; botsing; collisie; debacle; hit; ineenstorting; ineenzakking; instorting; kasstuk; klapper; krach; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
VerbRelated TranslationsOther Translations
crush fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; fijndrukken; in bedwang houden; kapotdrukken; leegknijpen; onderdrukken; persen; platdrukken; platmaken; pletten; terughouden; uitpersen; vijzelen
dash fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren
pulverise fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
pulverize fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; fijn drukken; in bedwang houden; kapotdrukken; onderdrukken; terughouden
rub fine fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; terughouden
shatter fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken slaan; aan stukken springen; ingooien; inslaan; kapotslaan; splinteren; stukslaan; tot splinters breken; uiteenspatten; verbrijzelen
smash fijnmaken; platdrukken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; een klap geven; in stukken breken; inslaan; kapotbreken; kapotgooien; kapotslaan; slaan; smashen; stukbreken; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen