Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. inklinken:


Dutch

Detailed Translations for inklinken from Dutch to English

inklinken:

inklinken verb (klink in, klinkt in, klonk in, klonken in, ingeklonken)

  1. inklinken
    to set
    • set verb (sets, set, setting)

Conjugations for inklinken:

o.t.t.
  1. klink in
  2. klinkt in
  3. klinkt in
  4. klinken in
  5. klinken in
  6. klinken in
o.v.t.
  1. klonk in
  2. klonk in
  3. klonk in
  4. klonken in
  5. klonken in
  6. klonken in
v.t.t.
  1. heb ingeklonken
  2. hebt ingeklonken
  3. heeft ingeklonken
  4. hebben ingeklonken
  5. hebben ingeklonken
  6. hebben ingeklonken
v.v.t.
  1. had ingeklonken
  2. had ingeklonken
  3. had ingeklonken
  4. hadden ingeklonken
  5. hadden ingeklonken
  6. hadden ingeklonken
o.t.t.t.
  1. zal inklinken
  2. zult inklinken
  3. zal inklinken
  4. zullen inklinken
  5. zullen inklinken
  6. zullen inklinken
o.v.t.t.
  1. zou inklinken
  2. zou inklinken
  3. zou inklinken
  4. zouden inklinken
  5. zouden inklinken
  6. zouden inklinken
en verder
  1. is ingeklonken
diversen
  1. klink in!
  2. klinkt in!
  3. ingeklonken
  4. inklinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inklinken:

NounRelated TranslationsOther Translations
set accumulatie; bende; benoemde set; bepaalde hoeveelheid; concours; groep; groep van twee of meer; hoop; kliek; koppel; manche; onderonsje; partij; pot; samenscholing; set; span; stel; strijd; troep; wedstrijd
VerbRelated TranslationsOther Translations
set inklinken deponeren; gelijkzetten; initiëren; leggen; neerleggen; neerzetten; onder water gaan; ondergaan; op gang brengen; plaatsen; situeren; stationeren; stijf worden; stremmen; synchroniseren; zetten; zich afspelen; zinken
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
set star; strak; strakgespannen; verstard