Dutch
Detailed Translations for inzenden from Dutch to English
inzenden:
-
inzenden (insturen)
Conjugations for inzenden:
o.t.t.
- zend in
- zendt in
- zendt in
- zenden in
- zenden in
- zenden in
o.v.t.
- zond in
- zond in
- zond in
- zonden in
- zonden in
- zonden in
v.t.t.
- heb ingezonden
- hebt ingezonden
- heeft ingezonden
- hebben ingezonden
- hebben ingezonden
- hebben ingezonden
v.v.t.
- had ingezonden
- had ingezonden
- had ingezonden
- hadden ingezonden
- hadden ingezonden
- hadden ingezonden
o.t.t.t.
- zal inzenden
- zult inzenden
- zal inzenden
- zullen inzenden
- zullen inzenden
- zullen inzenden
o.v.t.t.
- zou inzenden
- zou inzenden
- zou inzenden
- zouden inzenden
- zouden inzenden
- zouden inzenden
en verder
- is ingezonden
diversen
- zend in!
- zendt in!
- ingezonden
- inzendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inzenden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
contribute | insturen; inzenden | bijdragen; bijleggen; meebetalen |
enter | insturen; inzenden | aangaan; aanknopen; aanmelden; aantreden; betreden; binnen gaan; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenmarcheren; binnenstappen; binnentreden; binnentrekken; ingaan; inklaren; inschrijven; intekenen; invallen; invoeren; klaren; naar binnen vallen; opgeven; penetreren; subscriberen; toetreden |
send in | insturen; inzenden |