Dutch
Detailed Translations for kladder from Dutch to English
kladder:
-
kladder (kladderaar; broddelaar; knoeier; klieder)
Translation Matrix for kladder:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blotter | broddelaar; kladder; kladderaar; klieder; knoeier | vloeiblad; vloeiboek |
broddler | broddelaar; kladder; kladderaar; klieder; knoeier | |
dauber | broddelaar; kladder; kladderaar; klieder; knoeier |
Related Words for "kladder":
kladderen:
Conjugations for kladderen:
o.t.t.
- kladder
- kladdert
- kladdert
- kladderen
- kladderen
- kladderen
o.v.t.
- kladderde
- kladderde
- kladderde
- kladderden
- kladderden
- kladderden
v.t.t.
- heb gekladderd
- hebt gekladderd
- heeft gekladderd
- hebben gekladderd
- hebben gekladderd
- hebben gekladderd
v.v.t.
- had gekladderd
- had gekladderd
- had gekladderd
- hadden gekladderd
- hadden gekladderd
- hadden gekladderd
o.t.t.t.
- zal kladderen
- zult kladderen
- zal kladderen
- zullen kladderen
- zullen kladderen
- zullen kladderen
o.v.t.t.
- zou kladderen
- zou kladderen
- zou kladderen
- zouden kladderen
- zouden kladderen
- zouden kladderen
en verder
- is gekladderd
diversen
- kladder!
- kladdert!
- gekladderd
- kladderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kladderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blot | moesje; nop; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje | |
daub | flard; homp; lap; lor; prul; vod; vodje | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
blot | kladderen; kliederen; klodderen | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen |
daub | kladderen; kliederen; klodderen | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen |
make blots | kladderen; kliederen; klodderen |